Schrijver: Bonger, Paul
Titel: 48 lege museumzalen
Uitgever: eigen beheer
Bijz.: Amsterdam 1974; softcover; oblong formaat (30 x 42 cm.); oplage: 400 ex.
Extra info: grofkorrelige opnamen van lege zalen in een aantal musea voor moderne kunst in Nederland, gemaakt tussen november 1972 en april 1974
Frido Troost
48 Lege Museumzalen - Paul Bonger, Amsterdam 1974
Over Paul Bonger is mij eigenlijk niets bekend, maar zijn boek “48 Lege Museumzalen” is zó ontzettend van zijn tijd, dat het als een onmiskenbaar icoon mag gelden van de seventies: Kunstenaars ontdekken het gemak en de mogelijkheden van fotografie en experimenteren er lustig op los, niet gehinderd door enige technische kennis (Jan Dibbets, Michael Kryszanovski,Ger Dekkers, etc.). Paul Bonger treedt de lege zalen van het gemeentemuseum Den Haag, het van Abbe, het Stedelijk, Boymans en nog zo wat musea voor hedendaagse kunst tegemoet met een kleinbeeldcamera en Tri-X. Het resultaat: grove korrel, grof raster, eigenlijk allemaal fout, maar desalniettemin he-le-maal goed. Minimalisme op groot formaat.
Kunstenaarsboeken uit Nederland en Belgie :
In 1974 heeft de kunstenaar Paul Bonger op de Academie van Beeldende Kunsten in Rotterdam de richting publiciteit/grafische vormgeving afgerond. Gedurende deze opleiding in 1972 heeft Bonger samen met Rick Vermeulen een driedelige catalogus en kunstenaarsproject in één, vormgegeven in de stijl van een archiefkaarten systeem uitgegeven. Een inventaris van de verblijfplaatsen van de tijdelijke en vluchtige kunstwerken van de beruchte tentoonstelling 'Sonsbeek 1971 buiten de perken'. Daartoe werd steeds de voormalige locatie van het kunstwerk gefotografeerd waarna de betreffende kunstenaar werd gevraagd om de huidige verblijfplaats van het kunstwerk te fotograferen en te beschrijven. Aan deze bijdrage hebben o.a. Bas Jan Ader, Joseph Beuys, Marinus Boezem, Stanley Brouwn, Daniel Buren, Jan Dibbets, Ger van Elk, Hans Eykelboom (Eijkelboom), Barry Flanagan, Dan Graham, Douglas Huebler, Donald Judd, Sol LeWitt, Richard Long, Dennis Oppenheim, Nam June Paik, Panamarenko, Edward Ruscha & Wim T. Schippers meegedaan.
Bonger heeft in de jaren 1972-1976 een drietal projecten uitgevoerd waarin hij tentoongestelde kunstwerken in situ fotografeerde en vervolgens de lege tentoonstellingsruimten. De camera is ofwel op het kunstwerk gericht, ofwel op de ruimte waarin het kunstwerk zicht bevindt of bevonden heeft. In 1974 heeft Bonger een bijzonder kunstenaarsboek uitgegeven: 'Musea In Rust' - 48 lege museumzalen gezien door Paul Bonger (Goethe-Institut Provisorium 1974 oplage 300). Het boek, met op de omslag een groot andreaskruis, bestaat uit paginagrootte foto's van lege museumzalen van o.a. Van Abbemuseum, Stedelijk Museum Amsterdam en Gemeentemuseum Den Haag.
Bonger heeft in de jaren 1972-1976 een drietal projecten uitgevoerd waarin hij tentoongestelde kunstwerken in situ fotografeerde en vervolgens de lege tentoonstellingsruimten. De camera is ofwel op het kunstwerk gericht, ofwel op de ruimte waarin het kunstwerk zicht bevindt of bevonden heeft. In 1974 heeft Bonger een bijzonder kunstenaarsboek uitgegeven: 'Musea In Rust' - 48 lege museumzalen gezien door Paul Bonger (Goethe-Institut Provisorium 1974 oplage 300). Het boek, met op de omslag een groot andreaskruis, bestaat uit paginagrootte foto's van lege museumzalen van o.a. Van Abbemuseum, Stedelijk Museum Amsterdam en Gemeentemuseum Den Haag.
In dit boek wordt de relatie tussen kunst en omgeving aan de orde gesteld. Over de wat filosofische kant van het project laat Bonger zich niet uit (uit: European art and my reflection Stedelijk Museum Amsterdam 1976). Symboliseert Bonger met deze 48 lege zalen misschien de heraldische doodverklaring van de kunst? Dat de grenzen van de schilderkunst zijn bereikt? Sinds de jaren zestig ontstonden steeds weer discussies onder kunstenaars en critici over de waarde van de schilderkunst, en toen ‘Op Losse Schroeven’ in 1969 werd georganiseerd was het medium al meer dan eens dood verklaard. Al in 1966 stelde Ad Reinhardt: ‘Ik ben bezig met het maken van de laatste schilderijen die iemand ooit ergens maken kan’. Er leek dus opnieuw na Malevich en Rodchenko een einde gekomen te zijn aan de schilderkunst. Natuurlijk werd er nog wel geschilderd, maar de zin ervan leek verloren. Dat was ten tijde van de Minimal Art, die de schilderkunst overbodig gemaakt leek te hebben, en van stromingen als Arte Povera, Land Art en vooral Conceptual Art die in 1974 zijn hoogtij vierde in Nederland en in dat jaar aan zijn einde kwam. Het levendige en progressieve culturele klimaat dat eind jaren zestig/begin jaren zeventig in Nederland, met name in Amsterdam, heerste, trok veel buitenlandse kunstenaars en andere kunstprofessionals aan. Volgens Jan Dibbets hebben deze hoogtijdagen van de Nederlandse kunst maar kort geduurd: 'in 1973/1974 was het eigenlijk alweer voorbij'. Hij was klaar met de horizon en distantieerde zich van het conceptualisme, om verder te gaan met nieuw werk.