Quantcast
Channel: Bint photoBooks on INTernet
Viewing all 931 articles
Browse latest View live

Office Life Galley slave with Pink Mug Louis Quail Photography

$
0
0

Office life galley slave with pink mug Louis Quail photography ...

Galeislaaf met roze mok

Door Pieter Groet
Fotograaf Louis Quail laat zien hoe de moderne arbeider zijn tijd anoniem achter een scherm doorbrengt. En af en toe in verzet komt.
Kantoorleven
Louis Quail moet wel een fotograaf zijn met een boodschap. Zijn reeks over het kantoorleven oogt als een aanklacht tegen de wereldwijde gelijkschakeling van de witteboordenarbeider. Of je nu in Londen, Berlijn, Dubai of Pnom-Penh leeft, in het moderne tijdperk zijn werknemers verworden tot digitale galeislaven. Ze brengen het grootste deel van hun wakende leven door voor hun schermen in de kleinst denkbare, anonieme ruimten, de hand vastgeketend aan de muis. Sommigen zijn letterlijk uitgeput, anderen zijn dat stadium nabij, getuige hun hologige blikken. Je ziet de zwepen niet, maar vermoedt ze wel. Net als de voortdurende onzekerheid: elk moment kan de manager in het kader van de foto stappen om de hand ritueel op de schouder te leggen als voorbode van de mededeling dat het over en uit is. Herstructureren, contract niet verlengd, downsizen, outsourcen, nog flexibeler werken, targets niet gehaald: er kunnen zoveel redenen zijn om – spijtig, spijtig, spijtig – ‘afscheid van elkaar te nemen’.

Geen porno kijken
Tijd voor een disclaimer: ik werk op een kantoor. Vroeger kwam ik nog wel eens buiten, maar nu breng ik het grootste deel van mijn werkzame bestaan door op de burelen van een weekblad. Ik weet wat het is. Ik ben ook een leidinggevende. En in die hoedanigheid heb ik, daartoe aangespoord door mijn assistente, onlangs de werknemers per mail een memo gestuurd om ze ertoe te bewegen hun rommel op te ruimen. Denk daarbij aan torenhoge stapels papier, half leeggedronken bekers koffie (kweekbodem voor interessante schimmels), resten van verjaardagtraktaties van weken geleden en allerlei andere ongerechtigheden die het functieprofiel van de schoonmaker verre overstijgen. Mijn assistente hoopt dat ze mijn memo serieus nemen, maar zij en ik weten beter. In het laatste verslag van mijn ‘beoordeel & ontwikkelingsgesprek’ stelt mijn leidinggevende (geen baas zonder een baas) dat ik soms te begripvol ben. Ik heb hem daarover de huid vol gescholden, toen hij zelf even niet op zijn kamer was.

Maar het is waar, zeker voor rommel kan ik begrip opbrengen. Ik zie het als een kleine, welkome daad van verzet tegen de kantoordwang. Vandaar dat echte leidinggevenden het ook niet tolereren. Veel bedrijven kennen zelfs een clean desk policy (waarom in het Nederlands als het ook in het Engels kan?). Aan het einde van de werkdag moet het bureaublad geheel schoon worden opgeleverd op straffe van disciplinaire maatregelen. Dat is ook veel flexer: elke werkplek en eigenlijk ook iedere werknemer is inwisselbaar.

Even populair is de transparante kantoorinrichting. Als er dan al werkruimtes van elkaar gescheiden moeten worden, gebeurt dat met wanden van doorzichtig glas. Het straalt een moderne boodschap uit: hier hebben wij niets voor elkaar te verbergen. Maar het betekent natuurlijk: we houden je in de gaten – niet uit het raam staren, geen porno kijken, geen samenzweerderig onderonsjes.

Slechtnieuwsgesprek
In een vorige baan belandde ik kortstondig in zo’n glazen werkpaleis. Elke hogergeplaatste vis had zijn eigen transparante en cleane kom. De verlichting was bijzonder; als je je een tijd niet verroerde, gingen de lampen uit. Het was dus zaak net voldoende in beweging te blijven. Terwijl ik op mijn eerste werkdag wachtte op mijn computeraansluiting, werd mijn aandacht getrokken door een scène in een naburige vissenkom. Een leidinggevende ontving een werknemer in zijn lege kantoor. Op een gegeven moment stond hij op, haalde een sleuteltje uit zijn broekzak, opende de enige kast, diepte daar een kartonnen doos met tissues uit op en plaatste die op het smetteloze tafelblad voor de werknemer. Ik was getuige van een slechtnieuwsgesprek. Ik was zo verbijsterd dat ik vergat te bewegen tot het doven van het licht me eraan herinnerde dat ik dat wel moest doen om niet ook een doos tissues voor mijn neus te krijgen. Later moest deze leidinggevende zelf ook vertrekken. Hij had weinig tijd nodig om zijn bureau op te ruimen.

Theezakje
Op de foto’s van Louis Quail zie je gradaties in het verzet. Een werker gaat schuil achter stapels papier, alsof hij heel veel te doen heeft, terwijl hij gewoon afzondering zoekt. Op een architectenbureau in China werken ze tot ze er bijna dood bij neer vallen, maar daar hebben ze dan wel een vrolijk kampeerstoeltje om op uit te puffen. Een vrouw in Londen heeft iets met het roze verzet: trui, mok, pen. En op het kastje heeft zij roze knuffels gezet. Een man is even uniform als zijn pc, maar met zijn knalblauwe sokken laat hij nog net zien dat hij ook een mens is. Anderen lijken nog niet zo goed te durven: ze houden het op een ‘leuke’ mok en een paar foto’s van verwanten. De man met de blauwe das, het theezakje en de pen als roerstok is nog lang niet toe aan verzet.

Het meest vrijgevochten is de vrouw in Berlijn. Zij zit niet op een stoel maar op een oranje bal (actief zitten is goed voor de rug, adviseerde de fysiotherapeut). Er staan planten, er wacht fruit en er is een luchtverkoeler. Alles wijst erop dat zij haar identiteit met succes weet te behouden. De stagiaires in Pnom-Penh kunnen nog veel van haar leren. Om te overleven.
23-03-2013



The Office Life, see also :

So you'd like to... 

the Extended List of Company Photobooks by Mirelle Thijsen


Tunbjork Lars - Office door Lars Tunbjork 



Bureaucratics door Jan Banning 



Propeller The disappearance of Michael Rockefeller Roy Villeroye Artist's Book Photography

$
0
0

In his work Roy Villevoye explores issues around anthropological representation, the conventions of documentary filmmaking and the legacy of colonialism. Even though his videos, often realized in collaboration with Jan Dietvorst, are frequently considered documentaries, he distances himself explicitly from the genre, by freeing himself from a number of conventions that characterise the documentary: the use of voice-over and lineair narrative structures editing as way to condensing time... Since the early 1990’s Villeroye’s work has focused on the Asmat region of the Indonesian part of New Guinea. The film Propeller (2004), for example is a kind of detective story about the origins of an aircraft propeller lying in the jungle, in which highly distinct accounts and narrative styles are juxtaposed. While Propeller contrasts mythic storytelling with a scientific search for historical truth, The New Forest (2004), made with Dietvorst, has a very different structure. Stories are also recounted, but this time without any clear progression or goal, except perhaps to destroy the illusion of New Guinea as an untouched, insulated world unto itself. This results in a pragmatism that is perhaps puzzling, but which does not need to be concealed. After all, this is all about real people, not artistic or ideological constructs.

"In a way, the camera image is the equivalent of looking. It’s also an attractive medium because documentary material is easily accessible for everyone; you don’t have to, as it were, teach the viewer how to look at it. Looking at paintings and installations is, of course, a different story. Our films were made amongst the Asmat in Papua (formerly Netherlands New Guinea), now part of the Republic of Indonesia. It is one of the most remote areas of the world and the harsh conditions that hold sway are clearly visible in the way of life and the world view of the people who live there. Violence and the control of violence play an important role in their culture. Going there means coming face to face with the essential questions of your own existence. So, for an artist, it’s like starting from square one all over again. It’s taking a risk. And in spite of the distance it’s still possible to gain access. The nature of our material means that we are almost automatically classified as part of the documentary genre. However, by no means do we wish to identify ourselves with that genre. The point is precisely to free ourselves from a number of conventions that characterise the documentary. The voice-over, for example, in which an omniscient narrator explains and provides insight into the situations. Documentaries often move at high speed towards a goal, usually some kind of conclusion or a climax. For us, this is false; we believe that it doesn’t do justice to the subject. In the first instance, we don’t want to answer questions, we want to raise them.Documentaries in areas like the Asmat territory are not infrequently filmed in just one week. This can only happen when there’s a preconceived plan; filmmakers then go in search of the truth that they themselves have, as it were, hidden. These are films in which the people and the situation are no more than walk-on parts on a set. The conclusions are fixed; these are stories that stem from an established view of the world. Another characteristic of the documentary is the fact that the genre as a form of journalism appears to deal exclusively with problems and negative scenarios. In many documentaries there’s an artificial and unjust suggestion that the situation is straightforward and that problems can be solved. These are reports that imply social engagement. We, on the other hand, wonder what else there is to be seen, other than the problems that have already been indicated. Our films don’t tell neatly rounded-off stories that unwind at a rapid tempo. We specifically aim to keep the speed down. Our film images and sequences are slow, drawn-out and vague. The editing is solid; the sequence of images is not necessarily logical or meaningful in a comparable sense. The editing is not used to condense the time. We have noticed that the idea of presence is reinforced by the sensation of real time. As a viewer, just like the filmmakers, you have questions that remain, but you really have experienced something when the film comes to an end. We visited the Asmat regularly; our connection with them still feels like a connection with family members. However, we don’t have any illusions as far as this is concerned – when we’re not there, they certainly don’t think about us all that much. They live from day to day in conditions that in many respects are ruthless. This results in a pragmatism that is perhaps puzzling, but which, as far as we are concerned, does not need to be concealed. After all, this is all about real people, not artistic or ideological constructs.The inequality, though, is something that you can’t miss. We can go to them; they can’t come to us. There is a great difference in levels of affluence, that’s a fact. But we don’t try to make this into an issue. The important thing is to find a way of getting on in spite of it. In our film The New Forest a half-naked Papua comes out of the jungle in something that only barely resembles a pair of trousers. When he gets closer, you can see that he’s wearing yellow clogs. Shortly afterwards, he explains to us what clogs are and for what purpose the Dutch, mainly in the past, used them. He says that he bought them himself in the Netherlands and that clogs are ideal in rainy weather. That’s what you call breaking conventions. Stubborn expectations about primitive savages in their exotic surroundings are completely overturned. And by someone we thought we already knew everything about. That’s the way the world is: confusing, complex, hilarious and inimitable. And that’s what we want to show in our films." 









Michael Rockefeller Life Magazine 1961











 









 





Start Finish RAI Graphic Design Kees Zwart Company Book Photography

$
0
0




START FINISH
Tekst: Henk Hendriks.
Lay-out: Paul Weijenberg.
Fotografie: Jan van der Plas, Guust Vriends, Roelof Jan Zwart.
Art direction: Kees Zwart, G.V.N.
Litho's: Algemene Cliché Industrie, Amsterdam.
Druk: Koninklijke Grafische Kunstinrichting J. van Poil Suykerbuyk N.V., Roosendaal.
Bindwerk: Albracht N.V., Utrecht.

Gebonden boek met harde zwarte linnen kaft met witte letteropdruk met stofomslag met illustratie in goede conditie; 160 pagina;s met tientallen kleuren- en zwart/wit illustraties, afbeeldingen enz.;

NEDERLANDS/ENGELS/DUITS/FRANS
Dit boek werd samengesteld in opdracht van de
Nederlandsche Vereeniging ,,De Rijwiel- en Automobielindustrie" te Amsterdam, ter gelegenheid van het 75-jarig jubileum.

Dit boek wordt u aangeboden bij het 75-jarig jubileum van de Nederlandsche Vereeniging "De Rijwiel- en Automobielindustrie" te Amsterdam. Het is geen boek dat de aktiviteiten van de RAI in die 75 jaar belicht. Het geeft evenmin nauwkeurig verslag van de ontwikkeling van de auto en de fiets. Het laat iets zien van het rijden, het komt op voor het plezier en het zegt iets van de problemen. Het toont de médaille en het laat soms ook de keerzijde zien. We hopen dat u met veel genoegen zult meekijken... 





Fotografie:
Oscar van Alphen, Amsterdam.
Horst H. Baumann, Düsseldorf.
Kors van Bennekom, Amsterdam.
Carel Blazer, Amsterdam.
P. H. Goede, Amsterdam.
Aart Klein, Amsterdam.
Dolf Kruger, Zaandam.
Jacques Lartigue, Parijs.
Piet Mijzen, Etten.
Frits Rotgans, Amsterdam.
Nico van der Stam, Amsterdam.
Dolf Toussaint, Amsterdam.
Joop der Weduwen, Amsterdam
Buro Kees Zwart, Breda








Show, don’t tell’  is learned by any commercial writer. The Lecturis Documentary aims to show with examples that this decree is also a recommendation for prefering photographs above texts.


This publication contains a personal collection which visually supports ​​a categorical treatment of business books and which shows the special role of photography in this book genre.



  • Author(s):Rens Holslag en Jaap van Triest

  • Pages:48

  • Size:210 x 297 mm

  • Edition:gehecht

  • ISBN:9789070108632

  • Year:2011

  • Design:Jaap van Triest




(1) cat. tent. De straat. Vorm van samenleven, Van Abbemuseum, Eindhoven, 2 juni-24 september 1972 Samenstelling: Tjeerd Deelstra (stedenbouwkundige), Jaap Bremer (conservator) en Jan van Toorn grafisch ontwerper.
(2) John T. Hill, Walker Evans: Lyric Documentary, Steidl Publishers, Göttingen /Londen 2006 Foto’s van Walker Evans voor de Resettlement admininstration en de Farm Security Administration van juni 1935 tot augustus 1936 en enkele dagen in het begin van 1937.
(3) Willem K. Coumans, William PARS Graatsma, Wegen van Werner Mantz– 45 foto’ van provinciale wegen in Limburg 1938-1939, Stichting Werner Mantz,[Maastricht] 2001
(4) Erna Lendvai-Dircksen, Reichsautobahn – Mensch und Werk, Generalinspektor für das deutsche Strassenwesen, Berlijn 1937
(5) Wolf Strache, Auf allen Strassen. Ein Bilderbuch vom neuen Reisen, L.C. Wittich Verlag, Darmstadt 1939
(6) Hermann Harz (foto’s), Herybert Menzel, Albert Speer (tekst), Das Erlebnis der Reichsautobahn, Georg D. Callwey Verlag, München 1943 Bij mijn weten het eerste fotoboek over dit onderwerp in kleur.
(7) Ulrich Keller, The Highway as Habitat, University Art Museum Santa Barbara 1986 Het bovenstaande boek is vooral interessant i.v.m. de titel. Een beter boek over hetzelfde onderwerp is:
(8) Steven W. Plattner, The Standard Oil Photography Project 1943-1950, University of New Mexico Press, Austin 1983. De inleiding voor dit boek is opgenomen in de reader Fotografie & industrie die in 2010 voor AKV|St.Joost werd samengesteld door Bart Sorgedrager en Flip Bool.
(9) Carel Blazer (foto’s), Max Dendermonde, H.A.M.C. Dibbits (tekst), Wegen naar morgen. Uitgave onder auspiciën van de Nederlandse Vereniging van     Wegenbouwers ter gelegenheid van haar 25-jarig bestaan, Meijer’s Industriële     Uitgeverij, Wormerveer 1962 Ontwerp: Mart Kempers
(10) Henk Hendriks (tekst), Start-Finish, Nederlandse Vereniging “De Rijwiel- en Automobiel industrie”, Amsterdam 1969 Ontwerp: Ontwerpburo voor Visuele Kommunikatie Kees Zwart, Breda. Verschenen ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de Nederlandse Vereniging “De Rijwiel- en Automobiel industrie”. O.a. met foto’s van: Oscar van Alphen, Kors van Bennekom, Carel Blazer, Aart Klein, Dolf Kruger, Frits Rotgans, Dolf Toussaint en Buro Kees Zwart.
(11) Margit Rowell, Ed Ruscha Photographer, Steidl Publishers/Whitney Museum of American Art, Göttingen/New York 2006. Steidl Publishing, 2006. 0874271533. First Edition. Hardcover. ISBN: 0874271533. Flat signed on endpaper by Ed Ruscha in large flowing script. Small quarto hardcover in bright red cloth with large white lettering: tight and straight spine/binding, pages are bright and crisp, the covers are unworn and a FINE copy. "Ed Ruschaís relationship to photography is complex and ambivalent. The world-class painter--and author of a 1972 New York Times article called 'I'm Not Really a Photographer'--has been known to refer to his work in this second medium as a hobby, despite considerable, persistent critical interest. Whether he likes it or not, the small albums of plainly-shot, snapshot-sized images he produced in the 1960s and 70s, including Twenty-Six Gasoline Stations, intrigued his contemporaries and earned him an unshakable reputation. How? His subject matter was neither purely documentary nor solely artistic, in fact it was stereotypical and banal, with motifs drawn from the car-dominated western landscape. That rebellious material, along with his serial presentation, made for a mythical road-movie or photo-novel effect with Beat Generation overtones. The combination attracted artists and critics both, especially while serial logic was prominent in Pop art and Minimalism, and then retained that interest later as serial work became prominent in Conceptual art. Critics have remained attentive for decades, and Ruschaís influence remains apparent in new work in Europe and North America. Ed Ruscha, Photographer departs from earlier collections to explore how these images--and all of Ruschaís work in disciplines including painting, drawing, printmaking and photography--are guided and shaped by a single vision." ; 0.79 x 10 x 8.03 Inches; 183 pages.
(12) Twentysix Gasoline Stations, 1963



(13) Every Building on the Sunset Strip, 1966
(14) Thirtyfour Parking Lots, 1967
(15) Royal Road Test, 1967 Voor degenen die meer willen lezen over de reeks fotografische boekpublicaties van Ed Ruscha is het volgende artikel aanbevelens waardig:
(16) Kevin Hatch, ‘”Something Else”: Ed Ruscha’s Photographic Books’, October, 111 Winter 2005), p. 107-126 
(17) Marie Christine van der Sman, Frederike Huygen, Wibo Bakker, Nederlands    Archief Grafisch Ontwerpers. Archief Total Design – PAM, [Z]OO producties,    [Eindhoven] 2009 Foto’s die midden jaren zestig werden gemaakt van tankstations in Nederland i.v.m. de door Total Design te ontwerpen huisstijl voor dit benzinemerk van de Steenkolen Handels Vereniging.
(18) J.M. Arsath Ro’is, Ohio Photo Magazine, nr. 10, Keulen 2002 Fotograaf van het Stadsarchief Amsterdam in de jaren 1959 tot 1981 wiens brommer op nagenoeg alle foto’s staat.
(19) Hans Aarsman, Vrrooom! Vrrooom!, NAi Publishers, Rotterdam 2003
(20) Shinkichi Tajiri (foto’s), Michael Haerdter (tekst), The Berlin Wall 1969-1972,TASHA, Baarlo 2005 Nieuwe versie van de publicatie met 600 contactafdrukken die Tajiri in 1971 onder de titel The Wall,die MAUER, LE MUR in eigen beheer publiceerde in een oplage van 100 exemplaren.
(21) Kim Bouvy, Niemandsland. Berlijn zonder de Muur, De Verbeelding, Amsterdam 2002
(22) Rainer Holdebrandt, Es geschah an der Maurer, Verlag Haus am Checkpoint Charlie, Berlijn, 12e aangevulde en verbeterde editie, zomer 1981
(23) Matthias Reichelt (ed.), Rudolf Herz/Reinhard Matz. Zwei Entwürfe zum Holocaust-Denkmal, Verlag für Moderne Kunst, Neurenberg 2001 Hun eerste ontwerp ‘Leerstelle’ was een van de 285 inzendingen voor een eerste wedstrijd en eindigde als negende op de ranglijst. Omdat er geen besluit kon worden genomen over uitvoering, volgde een tweede wedstrijd waarvoor Herz en Matz hun project ‘Überschrieben’ indienden.
(24) Rudolf Herz, Lenin on Tour, Steidl, Göttingen 2009 Documentatie van een rondrit door Europa in 2003-2004 met bustes van Lenin, een arbeider en een rood front strijder op een dieplader. Deze bustes maakten oorspronkelijk deel van de beeldengroep die in 1974 door Grigoriy Jastrebenitzky uit Sint-Petersburg werd gerealiseerd voor een locatie tegenover het Centraal Station in Dresden. Deze beeldengroep werd in 1989 ontmanteld en afgevoerd naar een opslagplaats van de steenhouwer Josef Kurz ter plaatsing van een nooit gerealiseerd beeldenpark aan de Donau.
(25) Theo Baart, Cary Markering (foto’s), Tracy Metz (tekst), Snelweg. Highways in the Netherlands, Ideas on Paper/Architectura et Natura, Amsterdam 1996 Ontwerp: Typography & Other Serious Matters
(26) Hans-Christian Schink (foto’s), Matthias Flügge (tekst), Verkehrsprojekte Deutsche Einheit. Trafic Projects German Unity, Hatje Cantz Verlag, Ostfildern- Ruit 2004
(27) Jay Wolke, Along the Divide. Photographs of the Dan Ryan Expressway, Center for American Places, Santa Fe 2004
(28) Raymond Depardon, Errance, Éditions du Seuil, [Parijs] 2000 Opnames op staand formaat gemaakt met een 6 x 9 Alpa camera. Herdruk uit 2009 in een kleiner boekformaat.
(29) Joel Sternfeld, Walking the High Line, Steidl, Pace/MacGill Gallery, öttingen/New York 2001
(30) Hans Eijkelboom, Peter Spaans, Waar de bus ons brengt, Photonotebooks.com/Under Construction Art Projects, Arnhem 2001 De inleidende tekst luidt: ‘Bus 20 heeft de langste busroute van Arnhem en rijdt langs 69 halteplaatsen in 21 wijken. De route is bedacht met het doel zoveel mogelijk wijken met elkaar te verbinden en voert langs voorzieningen zoals winkelcentra, bejaardenhuizen en ziekenhuizen. Tijdens ‘Sonsbeek 9’ [met het thema LocusFocus] verzorgt bus 20 de verbinding tussen de drie entoonstellingslocaties: Park Sonsbeek, de Eusebiuskerk en winkelcentrum Kronenburg. Het begin van onze bijdrage aan ‘Sonsbeek 9’ is deze buslijn geworden. We zijn uitgestapt bij alle 69 haltes, hebben de omgeving bekeken en foto’s gemaakt. Onze aandacht was daarbij gericht op twee dingen: de vaste gegevens in een omgeving zoals de planologie en de architectuur en daarnaast alles wat ontstaan is door persoonlijk ingrijpen. De aanleiding voor het project was onze ervaring dat bij vluchtige confrontaties tijdens een busrit de indruk kan ontstaan dat alles op elkaar lijkt. Terwijl na uitstappen iedere plek een eigenheid blijkt te hebben, die ontstaat door een vervlechting tussen stedenbouwkundige kaders en individueel gedrag.’
(31) Nico Bick, Ralph Kämena (foto’s landschappen en portretten), 64 minuten in 3 seconden. De hogesnelheidslijn door Nederland, 010 Publishers, Rotterdam 2002 Toelichtende tekst op voorzijde omslag: ‘Tussen Parijs en Amsterdam zal binnenkort de hogesnelheidstrein rijden. De tocht voert 64 minuten over Nederlands grondgebied. Reizigers boeken door de nieuwe verbinding een uur tijdwinst. Een bouwproces van deze omvang grijpt diep in op de samenleving. Wie zijn de mensen die deze hogesnelheidslijn willen bouwen? Wie zijn de mensen die voor deze aanleg huis en haard moeten verlaten? Hoe ziet het Hollands landschap eruit vanuit deze nieuwe trein? In dit boek worden de betrokkenen én het doorkruiste landschap in woord en beeld geportretteerd. 64 minuten in 3 seconden is een flipboek; iedere pagina beslaat één minuut van de treinreis. In drie seconden flitst de tocht van vierenzestig minuten als in een film voorbij.’ Dit boek is vooral ook interessant in verband met het begrip ‘mapping’ dat mede dankzij de digitale media een steeds belangrijker rol in onze beeldcultuur gaat spelen en bijzondere relevantie heeft i.v.m. mobiliteit en alles wat daarmee samenhangt.
(32) Werry Crone (foto’s), Martin Bril (tekst), Roel Rozenburg (red.), Holland haltes, uitgeverij HannaBoek, Den Haag/Vleuten 2007
(33) Jan-Dirk van der Burg, Olifantenpaadjes, uitgave in eigen beheer, [Amsterdam] 2011.Vormgeving Erik Kessels. Binnen een jaar verschenen er drie drukken van.
(34) Hans Gremmen, THE MOTHER ROAD. 2363 miles, from Chicago (IL) to Los Angeles (CA), 5 uur 11 min 49 sec, Fw, Amsterdam 2011

Tenslotte de tip om via www.viapanam.org kennis te nemen van het onderzoek naar migratie, waarvoor de fotograaf Kadir van Lohuizen de ruim 25.000 kilometer lange Pan-American Highway door vijftien landen afreisde - van Tierra del Fuego in het zuiden van Chili tot Prudhoe Bay in het noorden van Alaska.













Pam Gasoline Stations Ed Ruscha in the Low Countries Total Design Photography

$
0
0

The history of Total Design

Establishment The corporation Associatie voor Total Design NV, Total Design for short, was established in 1963. Until then, practically all major design commissions from Dutch clients had been contracted out to foreign agencies. There were no large design agencies in the Netherlands at the time. Total Design was established with a view to filling this unsatisfactory gap.
Total Design’s board of management in 1963; from left to right: Friso Kramer, Dick Schwarz, Benno Wissing, Ben Bos, Paul Schwarz and Wim Crouwel (photography: Jan Versnel)
The founders were Wim Crouwel (graphic design), Friso Kramer (industrial design), Benno Wissing (graphic and spatial design) and Paul and Dick Schwarz (organization and finance). Before long, Ben Bos, an experienced copywriter and designer, joined the team.

This mixed group had such wide ranging experience that it was able to execute complex ‘total' commissions from a variety of clients in industry, trade and transport, and the government and cultural sectors.

Years of success The 1960s were the most successful period for Total Design: its staff size increased enormously and the agency managed to hold on to various clients for a long time. Some of them, like Randstad and the Amsterdam Stedelijk Museum, were extremely loyal to Total Design.

In those years, other important clients were Schiphol airport, De Bijenkorf,Steenkolen Handelsvereeniging (SHV), including its oil division PAM, Stichting Kunst en Handel (Arts And Business Foundation) and the Peter Stuyvesant Collection of paintings; a major commission dating back to that period was the design of the Dutch pavilion for the 1970 Osaka World's Fair.
Poster ‘Holland Nestival Finale’ for the Holland Festival, 1978 (design by Anthon Beeke, Total Design)
Changes In the 1970s, Total Design underwent great changes. The agency received mainly graphic commissions and created many house styles.

The composition of the staff changed as well. Some important designers from the very beginning decided to leave the agency. Friso Kramer had left already in 1967; in 1972, Benno Wissing, Anne Stienstra, Hartmut Kowalke and the Schwarz brothers followed. Wim Crouwel, Ben Bos and Hans Wierda became the managers.

The agency's intricate and obscure management structure was replaced by semi-independent design teams. As a result, a new generation of designers, trained by the agency itself, got a chance to prove themselves.

A period of less cohesive views on design and style dawned. Designers like Jurriaan Schrofer, Anthon Beeke, Paul Mijksenaar and Andrew Fallon introduced a lively and fresh approach to design commissions. Loek van der Sande was taken on as office manager. Work for the Dutch Post Office PTT, the Amsterdam city transport company, the Holland Festival, the Globe Theatre as well as for other clients began in the 1970s.

Total Design experienced many further changes in the 1980s and 1990s. Jelle van der Toorn Vrijthoff joined the management team in 1982. He championed young talent and in particular new techniques. Sometimes his views were diametrically opposed to those of the old guard. Wim Crouwel left Total Design in 1985, Ben Bos followed in 1990. They were the last two designers who had been involved with Total Design from the very beginning.

New orientation Much had changed, also in the field of design. Total Design no longer had the renown of the early years. Many more design agencies had sprung up in the Netherlands through the years.

In 1988, Hans Brandt began to develop the design agency into a strategic communication agency. In de 1990s, Total Designed shifted from being a classic design agency to becoming an organization that put the emphasis on identity development, corporate branding and reputation management. In 2000, the name Total Design was changed into Total Identity.

See for 

Ed Ruscha Dutch Details Sonsbeek '71 Artist Book Graphic Arts Photography ...


























DÉJÀ-VU HANS-PETER FELDMANN Artist's Book Photography

$
0
0

DÉJÀ-VU / HANS-PETER FELDMANN

2008
Monograph
2 v. ([30]; [68] p.) : il. col. ; 32 x 22 cm
Dunkerque : FRAC Nord-Pas de Calais, 2008


Déjà Vu discusses a tendency in the history of artist books in which publications are put together with pictures of found objects. These objects often consist of postcards, posters and documentation from magazines or can be a collection of snapshots by amateur photographers, like stereotype family pictures, holiday perils or hotel room views.
This way known nicknacks are elevated to a personal artists archive and published as peculiarities in a book. With books by Hans Peter Feldmann, Allen Ruppersberg, Céline Duval, Peter Fischli & David Weiss, Wolfgang Tillmans and Edward Ruscha.

Hans-Peter Feldmann was born in 1941 in Düsseldorf, where he still lives and works today.

His work can be divided into two stages, separated by a ten-year silence. The first lasted from the 60’s to the 80’s, when Feldmann stopped for ten years, and did not start working as an artist again until 1989.

From 1968, Feldmann began producing little books called Bild (picture) or Bilder(pictures), which contained pictures of one kind of object, and no text. Feldmann gathers different kinds of pictures – such as his own photographs, or ones taken from magazines – and groups them by theme and by their chronology. These works, like all of his output, take on a modest, unassuming appearance and stay very close to the rhythm of the day-to-day. At that time, Feldmann also used to collect old toys, pictures and other objects which he himself would colour, so changing the traditional perception that one could have of them.

In 1980, following an exhibition at the Van Hedendaagse Kunst Museum in Gante, Feldmann decided to retire, appearing to be a little tired of the whole art world which, as he saw it, put commercial considerations before politics and ideologies. However, from 1989, he resumed artistic production with the Aesthetic Studios –everyday objects assembled to create a new form – as well as once more starting to produce books which focused on the different social uses of photography. 

Feldmann’s career, whose unique style recontextualizes everyday objects, cataloguing the commonplace and giving it new meanings, has had a major influence on two generations of artists. Among the many exhibitions of his work which have been held since the beginning of the 70’s, of particular note are those at the Paul Maenz Gallery in Cologne, the Sperone Gallery in Turin and the Kunstraum in Munich. Recently, his work has been shown at the Guggenheim Museum Soho (1993) and the 303 Gallery (1992, 1996, 2000) in New York, as well as the Ludwig Museum in Cologne (2003) and the Antoni Tàpies Foundation (2002) in Barcelona. His work was also seen at Documenta 5 (1972) and Documenta 6 (1976) in Kassel; at the exhibition do it, curated by Hans-Ulrich Obrist in the Ritter Klagenfurt, Austria (1994); at the Venice Biennale (2003) and at the Walker Art Center in Minneapolis (2004).











Each Photo its own Truth Tí Koos Breukel & Roy Villevoye Photography

$
0
0


Koos Breukel & Roy Villevoye - Tí

The Asmat in the Indonesian part of New Guinea (previously Dutch New Guinea) is a largely impassable mangrove swamp, roughly the same size as The Netherlands. The native inhabitants still live here, isolated from the rest of the world. Visual artist Roy Villevoye and photographer Koos Breukel visited the small hamlet of Tí together at the end of 2011. This small village is situated on the upper reaches of the Unir river in the northeastern part of the Asmat. Tí can be reached by sailing for three days upriver from the central small sea harbour Agats using a motorised canoe. The people of Tí have been living in the tropical rain forest completely isolated from the rest of the world for generations. However, Indonesia is encouraging the commercial exploitation of the area. For the time being Tí seems to remain unaffected by the economic changes taking place.

Breukel and Villevoye portrayed every single one of the 120 inhabitants. They each made these portraits using their own particular experience, way of looking and background during photography sessions with the villagers which took place simultaneously. Breukel installed a small mobile photo studio whereas Villevoye simply portrayed the villagers outside. The resulting photographs were printed immediately and given to each person. By using the same cameras the material derived from these sessions is equal and interchangeable.

It is fascinating to get so close to the inhabitants of Tí by looking at the photographs. They do not have any other image of themselves than the people around them. Breukel and Villevoye have produced a document of a group of people still living as hunters and gatherers. In this way they have depicted the common origins of every human being. The idea that it concerns a particular group of people living in Papua quickly becomes insignificant. The exhibition shows us an image of a group of people living and surviving together. In this way it becomes a universal images portraying us all.

In the studio of Koos Breukel a wide variety of people come to pose: men, women, the young and the old, students, artists, masters and servants, family, friends and passers-by. Breukel photographs people because he wants to find out if they have suffered some form of injury as a result of setbacks in their lives, and if they have managed to come to terms with this. His work is included in important collections such as Gemeentemuseum Den Haag, Stedelijk Museum Amsterdam, Fries Museum, Caldic Collection, Moma San Francisco and Maison Europeénne de la Photographie in Paris.

Elements and people from Papua New Guinea are an oft recurring theme in the work of Roy Villevoye. He is interested in the functioning of a culture and how it develops in relation to other cultures. His work has often been exhibited, amongst others at Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam, at Stedelijk Museum Amsterdam and at Centraal Museum in Utrecht. His work is part of collections in both the Netherlands and abroad and his films are shown regularly at film festivals.





Faulkner's Mississippi William Eggleston Photography

$
0
0

Faulkner's Mississippi

With excerpts from Sanctuary, The Faulkner Reader, As I Lay Dying, The Unvanquished, Light in August, Essays, Go Down, Moses; Absalom, Absalom!; and the exceptional writing style of editor/novelist Willie Morris, this work reveals the textures of Faulkner's Mississippi--cultural, linguistic, and social--making an exceptional commentary on southern life. Morris accomplishes the task of seizing and capturing the imagination of the reader. This image is heightened by the stark, often haunting photographs of Eggleston which combines the reality of Mississippi's landscape with an almost spiritual journey through Faulkner's mystical Yoknapatawpha County.

Morris, who served as writer-in-residence at the University of Mississippe (Ole Miss), has allowed the reader to visualize a southern way of life which is non-existent in many Mississippi communities. From the smell of corn liquor, fried chicken and hush puppies to the sounds of choral music and the clamour of University students and fall football, the reader is gently nudged from one scene to yet another.

Faulkner's Yoknapatawpha which extends from the Tallahatchie River to the north and the Yocona (patawpha) to the south, leaving its eastern and western boundaries to the readers imagination, encompasses the modern day town of Oxford, a center of intellectual achievement and southern hospitality. Named for the famous English University, this town possesses a remarkable and diverse culture. At it's epicenter stands the Lafayette County Courthouse: an imposing, white structure encircled by wizened oaks. From its deeply shaded benches old men relive past ventures or simply watch the city's comings and goings. A mile west of the Courthouse Square one encounters the youthful vigor of the University of Mississippi. This artfully landscaped campus has, during its history, weathered both Civil War and civil strife. All this and much more are revealed by Eggleston's photographic endeavours.

Although a little expensive, this work is a needed addition for any photographer, historian, or southern culture buff who dreams of a beauty and style which is nearly forgotten but which can be re-lived within the page of Faulkner's Mississippi.

by Dr. Carl Edwin Lindgren

COPYRIGHT 1991 Photographic Society of America, Inc.

See also Genius in colour: Why William Eggleston is the world’s greatest photographer
















SPIRIT OF DUNKERQUE WILLIAM EGGLESTON Photography

$
0
0

(EGGLESTON, WILLIAM). GERARD, VINCENT & JEAN-PIERRE REHM WILLIAM EGGLESTON: SPIRIT OF DUNKERQUE
Dunkerque & Paris, FRANCE, Ville De Dunkerque & Biro, Editeur., 2006, First Edition. (ISBN: 2-35119-017-3) Pictorial Self-Wrappers, Square 8vo, 128pp, 51 color illustrations. Text in French and Dutch. Published in conjunction with a 2006 French exhibition, this striking book of William Eggleston's vibrant color photographs of the harbor of Dunkerque (near the Flemish border) was issued in an extremely limited printing.

William Eggelston has a unique ability to find beauty and striking displays of color in ordinary scenes. His idea of 'the democratic camera posits that by looking patiently at what others ignore, or turn away from, interesting things can be seen. Like previous works on Plains. Georgia and Los Alamos, New Mexico, Spirit of Dinkerque contains quiet, haunting photos of the industrial port city of Dunkerque, France, each masterfully composed and bursting with unexpected color. Pictures of the port's cargo tanks and ships are blended with intermittent reminders of the natural world surrounding the industrial center, each simultaneously static and dynamic. William Eggleston had the first solo exhibition of color photography at the Museum of Modern Art. He is known for his association with the Warhol crowd in the seventies and for his starkly beautiful camera work.

Amazon Customer reviews :


3.0 out of 5 stars WAIT FOR LIBRARY COPY May 12, 2008
Format:Paperback
This is not the greatest, nor even close to the greatest work Eggleston has done. Perhaps he is given too much credit these days and can get away with a mediocre body of work such as this. After 15 or so images you've seen it all. The color palette gets tiring after a few images as much of the photographs are a conglomerate of Blue and Red (orange) hues found in the industrial port vicinity of Dunkerque. As always with Mr. Eggleston, we anxiously await the next image in our page turnings of his books. It's hard refraining from buying any publication of his as all of his books have been exceptional, including his latest ones "5X7" and "Los Alamos". I would say this one might best be checked out at the Library. Who knows, maybe I'll appreciate this book more upon further viewings, but I'm not eager to flip through it anytime soon again. That is not usually the case with Eggleston's books. Here's another case where an artist is given a bit too much credit and commissioned to document a place that ultimately presents the viewer with very little to chew on. Save your dollars during these economic low points and venture over to the library for "Spirit of Dunkerque".

Format:Paperback|Amazon Verified Purchase
I had actually been put off in buying this book based on the previous review. My favorite Eggleston photos have been those done in and around his own turf--Memphis and the Southern USA. But after putting it off for months, I went ahead and ordered "Spirit of Dunkerque" and now I am pleased to report the work is a delight through and through. This is pure "Eggleston photographs". The work is much better, in my opinion than his "Paris" work. Eggleston appears to have developed a relationship with the city of Dunkerque that never shows in "Paris". While not as expansive as the huge "Los Alamos" project or as groundbreaking as "Guide" and "Democratic Forest", this volume is another winning portfolio any Eggleston lover will enjoy fully. I give it four and a half stars only because I love it a little less than some of the earlier works.


 I think it's a good intro to W. Eggleston November 4, 2012
By BW
Format:Paperback
It was the only W. Eggleston's book available in my city's bookshop in France... Perhaps this book is not relevant of the main work W. Eggleston but with it (few pages, landscape format) you get the fact.
I practiced M films systems and I was ever frustrated to work only in BW (because HCB worked in BW only, as R. Cappa for instance), this book demonstrates you how to view Colors

See also 

10 Lessons William Eggleston Has Taught Me About Street Photography

by ERIC KIM on APRIL 1, 2013














The Idiom of gleaming Bodies and strong, sleek Sexuality Pirelli Calendar 1969 Harri Peccinotti Photography

$
0
0
1969_01

Harri Peccinotti for Pirelli Calendar, 1969


The name of London-born, photographer and graphic designer Harri Peccinotti may be unfamiliar, but his work has been hugely influential. One of the very first to shoot the legendary Pirelli Calendar, he "coined the idiom of gleaming bodies and strong, sleek sexuality", one that is copied by better known photographers and used to sell luxury products to this day. Born in 1938, Peccinotti served as art director of FlairVanity FairRolling StoneVogue and Nova




1969_02

1969_03

1969_04

1969_05

1969_06

1969_07

1969_08

1969_09

1969_10

1969_11

1969_12


THE MOST EXPENSIVE PHOTOGRAPHS EVER SOLD Andreas Gursky Cindy Sherman Jeff Wall Edward Steichen Etc.

$
0
0
9982902 sIt has been a long debate weather photography has its place at the fine art table or not.Opinions are divided among art specialist. Some would never consider photography to be a true art form, capable of reaching the depth of a painting or a sculpture. Others are more flexible in this regard and look to photography as a distinct ,stand alone form of art that is in no way shadowed by other mediums. While more and more critics and art specialists feel this way, the majority of the art world has not yet fully welcomed photography among the other visual languages that represent the gross of the market. The most expensive single photograph ever sold came at a huge price but still, a very long way from the most expensive painting ever sold. It is fortunately a growing market. Naturally, with the number of photographers being so high, it is easy to become frustrated and intrigued about how the apparent simplicity of some of these works earned them so much money. 
1.Rhein II by Andreas Gursky – $4, 338.500 in 2011
expensive photographs05

It is a 360x190cm photograph of the flowing Rhein river .Gursky removed some of the elements that were damaging to the composition, like people and buildings, claiming that ”a fictitious construction was required to provide an accurate image of a modern river. ”
Recommended Reading:
2.Cindy Sherman- Untitled #96- $3,890,500 in 2011
expensive photographs09
Self-portrait of the author wearing teenager clothes, taken in 1981. Christie’s, who auctioned it , noted in the presentation: “Who is this girl?Is she scheming to find true love ,or the brokenhearted victim of a failed love affair?”. The intrigue obviously worked.
Recommended Reading:
Cindy Sherman
Cindy Sherman: The Complete Untitled Film Stills
Cindy Sherman: The Early Works: Catalogue Raisonné, 1975-1977
Cindy Sherman: Working Girl 


3.Dead troops talk- Jeff Wall- $3,666,500 in 2012
expensive photographs10
It is a montage made in 1992, a vision after an ambush of a Red Army patrol ,near Moqor, Afghanistan, winter 1986, according to the author. It seems like quite an impressive piece of work, given the fact that it’s a montage made in the early ‘90s. Wall also published a number o f successful albums, including the well reviewed Complete Edition.
Recommended Reading:
4. 99 cent II Diptychon - $3,346,456 in 2007
expensive photographs18
The image captures a supermarket interior with numerous, colored products, in a two part composition. It stirred the photography world a bit after the price was made public.
5. The Pond-Moonlight- Edward Steichen -$2,928,000 in 2006
expensive photographs12
It is said that only three versions of this 1904 pictorial photograph are still in existence. Due to the manual hand-layering technique of the time, each one is different. At the time of the auction, in February 2006, it was the most expensive photograph ever sold in history.
Recommended Reading:
6. Untitled #153- Cindy Sherman-$2,700,000 in 2010
expensive photographs14
Another self portrait of the artist. In the words of Sherman: “you can be terrified and screaming and hiding your eyes, but you’re laughing, the worse it is, because it’s just so over the top and cathartic to confront these things that are really disturbing.” Here is a collection of her works.
Recommended Reading:

Cindy Sherman
Cindy Sherman: The Complete Untitled Film Stills
Cindy Sherman: The Early Works: Catalogue Raisonné, 1975-1977
Cindy Sherman: Working Girl

7. Billy the Kid-unknown -$2,300,000 in 2011
expensive photographs16
This portrait of the famous American gunman has an anonymous author. It is the only surviving authenticated portrait of The Kid.
8. Tobolsk Kremlin- Dimitry Medvedev-$1,750,000 in 2010
expensive photographs11
This aerial photograph was taken by none other than former Russian President, Dimitry Medvedev. It was auctioned in Sankt Petersburg in January of 2010.
9.Nude- Edward Weston-$1,609,00 in2008
expensive photographs06
It is one of Weston’s best known nudes, and although estimated at “only” $700 000/1million, it was sold after a heated battle between two bidders for almost double the predicted amount.
10.Georgia O’Keeffe (Hands)-Alfred Stieglitz-$1,470,000 in 2006
expensive photographs01
Taken by Stieglitz in 1919 ,the photograph is part more than three hundred photographs of the painter Georgia O’keeffe. Stieglitz used to consider this kind of images to be portraits of individual body parts, rather than a study or an advanced composition.
Recommended Reading
11.Georgia O’Keeffe Nude- Alfred Stieglitz - $1,360,000 in 2006
expensive photographs19b
Part of the same series , it was originally estimated at a value of $700,000-1 million. Eight of nine highest prices paid for Stielglitz photographs are images of O’Keeffe.
Recommended Reading
Alfred Stieglitz: The Key Set - Volume I & II: The Alfred Stieglitz Collection of Photographs
Alfred Stieglitz New York
Stieglitz: Camera Work (25th Anniversary Special Edtn)
Stieglitz, Steichen, Strand: Masterworks from The Metropolitan Museum of Art

12.Untitled(Cowboy)-Richard Prince-$1,248,000-in 2005
expensive photographs04
Prince’s technique involved mostly re-photographing old pictures that had been previously featured in the New York times. “Cowboy” is a re-photograph of a Sam Abell picture and is the first of its kind to raise over $1 million.
13.Dovima with elephants- Richard Avedon-$1,151,976 in 2010
expensive photographs07
Avedon’s iconic photograph of Dovima, one of the most famous American supermodels was originally published in Harper’s Bazaar. There were two photographs from the shoot, this one and another where Dovima’s dress is black. However, the negative from the “white version” mysteriously disappeared and only one print was ever made. Avedon is one of the most influential photographers of the 20 th century. His work can be found in numerousphotography albums.
14.Nautilus- Edward Weston-$1,082,500 in 2010
expensive photographs13
Weston took this picture in 1927 after noticing several paintings in the studio of artist Henrietta Shore, depicting sea shells. Some historians believe that this image, along with others of Chambered Nautiluses, was a turning point in Weston’s career and helped develop him as one of the greatest photographers of the previous century.
Recommended Reading
15. One-Peter Lik-$1,000,000 in 2010
expensive photographs02
Lik is an Australian landscape photographer who is often compared to Ansel Adams.This image, resembling an impressionist painting, was taken on the banks of the Androscoggin River in New Hampshire.There was only one print ever made.
Recommended Reading:
16. Untangling-Jeff Wall- $1,000,000 AUD in 2006
expensive photographs20
Another skillfully crafted image from what is called one of the “most famous practitioners of staged photography”.Taken in 1994.
Recommended Reading:

Jeff Wall: Exposure
Jeff Wall: Figures & Places--Selected Works from 1978-2000
Jeff Wall: Photographs
Jeff Wall: Complete Edition

17.Joueur d’Órgue-Eugene Atget -$686500 in 2010
expensive photographs03
Taken on the streets of Paris, around 1898-1899, it is a gelatin silver chloride print originally estimated at $150,500. It ended up selling for more than six times that amount.
18.Andy Warhol- Robert Mapplethorpe -$643,200 in 2006
expensive photographs15
An unconventional portrait of the famous American pop artist.It as originaly estimated at $300,000. Mapplethorpe has photographed many personalities of the art world in his career and is known for his bold approaches. More of his work is available in printed edition.
19.Moonrise, Hernandez, New Mexico-Ansel Adams-$609,600 in 2006
expensive photographs17
Adams is considered to be the founder of modern landscape photography. He took this photo in November of 1941 from a location on U.S. Route 84. It was in very high demand an Ansel personally made over 1300 prints of it. As he was known for neglecting to record specific dates of his images, this one in particular has been listed throughout the years as having been made between 1940-1944. More of Adam’s works can be found in printed albums.
Recommended Reading:

Each Image is a Still from a Western Tom Waits Anton Corbijn Photography

$
0
0

WAITS/CORBIJN ‘77-‘11 is the celebration of an artistic collaboration that reaches back more than 35 years, to those first black-and-white photographs of Tom Waits taken by a young and virtually unknown Anton Corbijn in Holland in 1977. Corbijn would go on to acclaim for his iconic, enigmatic portraits of musicians and other artists – from U2 and Miles Davis to Robert De Niro and Clint Eastwood to Damien Hirst and Gerhard Richter – also becoming a pioneer in music video and more recently, an award-winning director of feature films.

By 1977, Tom Waits was already known worldwide for a series of stunning, timeless albums, filled with songs of a noir-tinged Los Angeles that owed as much to writers like John Fante and Jack Kerouac as it did to the jazz, blues, and tin-pan alley that had soaked into Waits’ pores from childhood. Ahead of Waits lay his partnership with Kathleen Brennan – leading to such touchstone recordings asRain Dogs and Mule Variations – his film work with the likes of Francis Ford Coppola and Jim Jarmusch, and his stage projects with legendary director Robert Wilson.

In those first photographs, then, are the seeds of these two intertwined careers, feeding off each other. Waits’ vibrant persona helped Corbijn define his narrative, cinematic style of still photography: images that felt as if you were coming in on the middle of some unfolding drama. In turn, Corbijn helped Waits evolve his visual style into a new theatrical self that synced beautifully with the experimental music he was making with Brennan. And lead him to his own photography, collected here for the first time under the title “Curiosities,” a visual handle to the artistic intelligence millions of fans know only through his music. Photographs of Tom Waits by Anton Corbijn, photographs by Tom Waits of the vivid quotidian, stretching down through the years, and presented for the first time in a beautiful clothbound book; side by side, these 226 images record one of the longest and most fruitful collaborations in the careers of both artists.





Been Child Homeless in the U.S. Jan Banning Photography

$
0
0

In “Down and Out in the South,” Banning has photographed 42 homeless men and women in Atlanta, Ga.;
Columbia, S.C.; and in the Mississippi Delta. While not the first to photograph modern society’s outcasts,
his approach is new. Eschewing caricaturizing depictions, Banning places his subjects in a studio setting
without their stereotypical belongings, focusing instead on their individuality — on who they are rather
than what they are.


Daklozen in de VS

Fotograaf Jan Banning ging op zoek naar de mens achter de dakloze.
‘Tot mijn veertigste leidde ik een normaal bestaan,’ vertelt Gloria uit Atlanta.
‘Tot ‘Tot de dag dat mijn verloofde thuis voor mijn ogen werd geëlektrocuteerd.’ Ze raakte depressief en aan de drank, en toen ze haar rekeningen niet meer kon betalen, werd ze haar huis uitgezet. Sindsdien is ze dakloos. Pijnlijk is haar herinnering aan de twee vrouwen bij de openbare bibliotheek die elkaar aanstootten en de daklozen die er rondhingen beschimpten. ‘Ik trok het niet en heb tegen ze geroepen: jij kunt ook alles verliezen, jij zou een van ons kunnen zijn!’

De gelauwerde fotograaf Jan Banning valt stil als hij het geluidsfragment op zijn laptop laat horen waarin Gloria over haar tegenspoed vertelt. ‘Bij dit fragment word ik altijd emotioneel,’ zegt hij. Hij begon in 2010 met het portretteren van honderd daklozen in het zuidoosten van de VS en sprak uitgebreid met hen om hun problematiek in kaart te brengen. Binnenkort is zijn tentoonstelling Down and Out in the South te zien tijdens het Fotofestival in Naarden.

Aanvankelijk had Banning weinig trek in ‘weer zo’n daklozenproject’. Hij vond het een uitgekauwd thema. Maar een bestuurslid van het centrum voor hedendaagse kunst dat hem als artist in residence in Colombia, South Carolina, had uitgenodigd, drukte hem nogmaals op het hart toch echt eens met de daklozen te gaan praten. ‘Hun treurige verhalen troffen mij meteen,’ zegt Banning. ‘Ze maakten mij weer eens duidelijk hoe ongelofelijk beroerd de sociale politiek in Amerika is. De crisis wordt vaak als boosdoener gezien, maar dat is hoogstens het laatste duwtje neerwaarts.’

Ineens kreeg hij een idee: hij zou de daklozen fotograferen als wíé en niet als wát ze zijn. De karakteristieke koppen met warrige baard zou hij overslaan, die bleken trouwens ook in de minderheid. ‘Ik wilde in mijn fotostudio een goed verlicht portret van ze maken,’ zegt hij, ‘eigenlijk zoals ik mensen altijd fotografeer. Toen kreeg ik er zin in.’

In Colombia bracht een sociaal werker Banning in contact met zijn doelgroep, in Atlanta trof hij honderden daklozen in de shelter. Banning bouwde ter plekke een fotostudio waar de daklozen zich misschien meer op hun gemak zouden voelen dan in zijn prachtige loft. Hij selecteerde zijn kandidaten op ‘de blik in hun ogen’. Maar zijn project moest ook representatief zijn voor de groep daklozen en daarom zorgde hij ervoor dat zwarten en mannen behoorlijk vertegenwoordigd waren in zijn serie.

Botte pech

‘Het eerste wat me opviel is dat veel mensen zich fatsoenlijk probeerden te kleden,’ vertelt de fotograaf. ‘Ze willen natuurlijk werk vinden, meedoen. Al is het maar om ergens je drank van te betalen.’ Het gesprek kwam meestal in een seconde op gang. ‘Ik meldde ze dat ik hun persoonlijk niets te bieden had, maar dat het project maatschappelijk relevant was. Vervolgens vertelden ze me vaak hun hele levensverhaal. Bij hun collega-daklozen kunnen ze het niet kwijt, die hebben hun eigen sores. En op straat wenden mensen hun hoofd af zodra ze een dakloze zien. Niemand kijkt naar ons, hoorde ik vaak.’

Een gesprek met een zwarte dakloze man staat hem nog helder voor de geest. Tijdens de conversatie dook ineens het beeld op van een klein jongetje. ‘Ik realiseerde me plots: hij is gewoon een peuter geweest! Waar is het misgegaan? Hij bleek zijn vader nooit te hebben gezien, zijn moeder een paar keer. “De buren hebben me een beetje opgevoed,” zei hij. Hij was volslagen analfabeet. Ineens besefte ik: die man heeft nooit een kans gehad, natuurlijk is hij dakloos. Dat wordt nooit meer wat.’

Banning verzamelde uiteenlopende verhalen die samen een goed beeld geven van hoe je dakloos kunt worden. Een vrijwillige keus bleek het zelden. Hij destilleerde een aantal categorieën. Zo was er de categorie mensen met ‘botte pech’, zoals de getraumatiseerde Gloria, of de man die door zijn baas gedwongen was om iets loodzwaars op te tillen. Hij was door zijn rug gegaan en zat in een shelter te verrekken van de pijn. Van zijn invaliditeitsuitkering kon hij niet leven, en door zijn geringe opleiding kwam hij er pas achter dat hij rechten had gehad toen die waren verjaard. Dan was er de grote groep psychiatrische patiënten, vaak aan de drugs of drank. En een groep die constant werd opgepakt voor kleine vergrijpen zoals openbare dronkenschap. ‘Hoe groter hun strafblad, hoe moeilijk om nog werk te vinden,’ zegt Banning erover. Hij ontmoette ook mensen die zware delicten hadden begaan, zoals de man die twee traantjes op zijn wang had laten tatoeëren; elke traan stond voor iemand die hij had omgebracht. De vrouwen die Banning sprak, tot slot, waren vaak mishandeld of misbruikt.

Gewijde concentratie

Vrolijk stemmend zijn de levensverhalen niet. Toch lijken veel van de geportretteerde daklozen een serene rust uit te stralen. Met een beetje verbeeldingskracht zie je in hun ogen het kind dat Banning zag. Hun blik ving hij op zijn eigen wonderlijke wijze. ‘Ik kwam tijdens het gesprek steeds een beetje dichter bij de dakloze zitten,’ vertelt hij, ‘om de afstand ook fysiek te overbruggen. Tijdens het fotograferen prevelde ik van alles in het Nederlands, ik heb de neiging om in mezelf te gaan lullen.’ Dat ontdekte hij toen hij voor zijn befaamde project Troostmeisjes Indonesische vrouwen fotografeerde die door het Japanse leger tot prostitutie waren gedwongen. ‘Eerst dacht ik: man, houd toch je mond. Maar met het resultaat was niets mis en het geprevel geeft iets vreemds gewijds aan de ontmoeting. Zo voer ik ons weg van de snapshot, en leid ik ons naar het atelier van een beeldhouwer, met dat theatrale licht en die grote camera als decor. Ik probeer een sfeer van gewijde concentratie op te roepen: jij en ik creëren een monument van jouw leven. Ik geef geen aanwijzingen, maar vraag ze alleen in de lens te kijken, that’s it.’

Vorig najaar was zijn daklozenproject in Atlanta te zien: in een expositieruimte hingen de prints, op straat konden voorbijgangers de beelden via een video-installatie zien. Juist in de openbare ruimte kan Banning de mensen confronteren met hun eigen paradox: op foto’s willen ze best daklozen zien, maar in het echt niet. En de daklozen zelf, kwamen zij naar de expositie? Banning heeft ze uitgenodigd, maar ze bleken bijna allemaal onvindbaar. De meeste foto’s die hij ze stuurde, kreeg hij als onbezorgbaar retour.

Forthcoming :
6 mei 2013 »

DoorPhotoQ

Het voorjaar brengt een hele reeks nieuwe fotoboeken. Ons oog viel de laatste dagen op Down and Out in the South van Jan Banning, Luilekkerlandschap van Korrie Besems, WAITS/CORBIJN ‘77 -‘11Here are the Young Men van Claire Felicie en Cadets van Ellen Kok.

De presentatie van het nieuwe boek van Jan Banning is op 18 mei in de Grote Kerk te Naarden. Down and Out in the South bevat 42 portretten van daklozen in de zuidelijke Verenigde Staten, een inleiding van de jonge Amerikaanse schrijver James Swift en Bannings Artist’s Statement (beide engelstalig).

Uitgeverij Ipso Facto publiceert het boek tegelijkertijd ook in een digitale editie (voor iPad). Die bevat de foto’s en teksten, aangevuld met geluidsopnamen en met videofragmenten van Frank van Osch (bekend van o.a. Omdat wij mooi waren, over troostmeisjes). Het digitale boek is nu al te downloaden van www.janbanning.com/bookshop. Daar staat ook een gratis te downloaden teaser.

Eveneens op 18 mei 2013 verschijnt het boek Luilekkerlandschap bij de opening van de gelijknamige solotentoonstelling van Korrie Besems in de projectzaal van Museum de Pont, Tilburg. Het eerste exemplaar zal die dag worden aangeboden aan Tineke de Ruiter, docent Fotografie en Kunstnijverheid aan de Universiteit Leiden en bestuursvoorzitter van Stichting Fonds Anna Cornelis. Het boek bevat een essay van cineast/schrijver Peter Delpeut, is tweetalig (NL/EN) en ontworpen door Mart. Warmerdam.

Uit de toelichting over het boek: Korrie Besems (1961) fotografeerde tussen juni 2010 en oktober 2011 de grensgebieden tussen vermaak en wonen, tussen vrije tijd en dagelijks leven: recreatieparken, golfterreinen, shopping malls, vakantie resorts en retailparken. Vrije tijd is de laatste decennia big business geworden. De claim die de vrijetijdsindustrie hiermee legt op het Nederlandse landschap heeft langdurige gevolgen voor de kwaliteit en het uiterlijk van dat landschap. Meer informatie bij de uitgeverij, ook over een presentatie op 16 mei in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam: 99 uitgevers

Op 5 mei is bij &Foam het boek WAITS/CORBIJN ‘77 -‘11 gepresenteerd, een uitgave van SchirmerMosel met fotografie van Anton Corbijn en Tom Waits. Veel informatie is de vinden op de speciaal ingerichte website www.waits-corbijn.com met onder meer verwijzingen naar besprekingen in de New York Times, Sunday Times Magazine, Stern, De Volkskrant en De Morgen Magazine.

Afgelopen vrijdag is het eerste exemplaar van Here are the Young Men door Claire Felicie uitgereikt aan de Commandant van het Korps Mariniers, brigadegeneraal der mariniers Richard Oppelaar. Felicie portretteerde Nederlandse mariniers in Afghanistan, voor, tijdens en na hun verblijf in de provincie Uruzgan en maakte daar drieluiken van, die internationaal veel aandacht trokken. Het boek - vormgegeven door SYB - bevat verder foto’s van talismannen en nachtelijke patrouilles.

‘Je ziet altijd van die foto’s van militairen in actie’, aldus Felicie. ‘Ik wilde de mensen laten zien dat het jóngens zijn die vechten. Dappere jongens.’ Meer informatie overhet boek: clairefelicie.com

Sinds afgelopen vrijdag is het boek Cadets van Ellen Kok te koop. Ze volgde gedurende een aantal jaren de leerlingen van Fall Mountain Regional High School in Langdon, New Hampshire in de VS. Uit he persbericht: ‘Wat leren jongeren van marcheren, schieten en elkaar aanspreken met hun rang? Helpt het hen in het leven? Wat zegt het over de rol van de militair in de Amerikaanse maatschappij? De klas is niet bedoeld om van kinderen soldaten te maken, maar ze te leren betere burgers te worden door ze militaire waarden bij te brengen die Amerikanen bewonderen: eer, doorzettingsvermogen, leiderschap.’

Tot in september is er van Koks werk in Langdon een tentoonstelling te zien in het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht. Alle informatie over Cadets is te vinden op de site cadets.us





















Fashion photography by Erwin Olaf for Grey

Global and National Icons Martijn Kleppe World Press Photo Awards Days april 27 2013 Photography

$
0
0
Raising the flag on Iwo Jima

A Lego recreation of Joe Rosenthal's 1945 photograph "Raising the flag on Iwo Jima". One of the most published photographs in history.


Martijn Kleppe : During the World Press Photo Awards Days, I was invited to give a keynote on my research about iconic photographs. You will find the text below (sorry, it is quite a long-read..), including my slides and links to the photographs I referred to. As always, any comments or suggestions are very welcome.
 What are iconic photographs?
It is a term that is very often and (maybe too) easy coined. Jurys like here at World Press Photo often search for new iconic photographs or want to believe they found one. And it is often asked to the jury members during the many interviews they give after the announcement of the new winning image: will the new World Press Photo of the Year be an iconic photograph?
But the term ‘iconic photograph’ is not only coined at photo contests. It happens as well after big news events. The day after the Boston bombings it became eminent that two photographs were used very often by all sorts of media outlets throughout the whole world. One horrifying picture of a victim who lost his legs and the other one by John Tlumacki of the Boston Globe shows the scene seconds after the first explosion. One runner has fallen down and three police officers react by pulling out their guns.
As somebody who is interested in the way historical events will be remembered visually, I am also intrigued which photos are used most often.It really looks like this photo could play an important role in the visual remembrance of the Boston Bombings. See for example the cover of Sports Illustrated. Is this photo already iconic? Maybe we could say it was an icon the days after the bombings, given the large publication rate. But in my description, an iconic photograph needs to be published very often over a longer period of time. So for me it is just too soon to state this photo is an icon of the Boston bombings.
Furthermore, when talking about iconic photographs I think we should ask (at least) two questions:
- Whose icon is it? Or in other words: For who is the photo an icon? For the citizens of Boston, or the US, or the whole world?
- And for which story is the photo an icon?
Even a seemingly straight forwarded news event such as the Boston Bombings  tell different stories and at this moment in time we simply do not know which story will be dominant in the public remembrance of the attacks (if it will be remembered off course). Will it be the explosion that was caught on tape and gives a horrifying feeling, comparable with 9/11 when the second airplane hit the World Trade Center? Or will we remember Boston by the hunt for the two suspects, leaving the city locked down? Both stories are different and can be visualised differently.
So when talking about photographs these aspects are crucial: whose icon is it & which story does it visualise? And maybe the myth or power of an iconic photo is that they can serve several stories for several people.
Unfortunately there is no recipe for an iconic photograph. It is a question that is often asked to me but it is just simply not there. Sorry for those photographers who came to my talk expecting I would tell the ingredients to produce a successful iconic picture but unfortunately, and as you probably all know, it is just not that simple. However, it is possible to distinguish some features when analysing the most well-known iconic photographs. In the first chapter of my book Canonieke Icoonfoto’s, I distinguish features around three levels: production, distribution and reception. However, for reasons of time I limit myself here to five features.  

This is the text of Martijn Kleppe during the Awards Days of World Press Photo, Saturday 27 April 2013, Amsterdam, The Netherlands.

V.J. Day Times Square

A Lego recreation of Alfred Eisenstaedt's 1945 photograph "V.J. Day Times Square".

Industrial Intrusion Fractured: the Shale play Nina Berman Photography

$
0
0


THE HOME was deserted.  The occupants had fled, no longer able to bear the industrial intrusion that turned night into day and muffled the sounds of nature that had called them to this place years ago.  Late September, after midnight,  I came upon this spot and saw an apple tree transformed,  shaking in the wind, illuminated by flames from a nearby methane flare.   The air was hot and smelled.  For some, drilling to explode gas to heat our homes and power our world is progress that promises vast wealth.   For others, it portends destruction and ecological demise.     
Apple tree, Forest Lake PA, 2011 from the series Fractured: the Shale play by Nina Berman 

Jodie Simons shows the methane filled water that comes out of her kitchen faucet. Shortly after a second well was drilled and fracked near their property, Jodie's daugther became sick with nausea and headaches. When she stopped drinking the tap water, the symptoms stopped. Their animals died after a first well was drilled.

Het gas wordt duur betaald

In Pennsylvania wordt op duizenden plaatsen naar gas geboord. De prijs is hoog, ontdekte fotografe Nina Berman.
Schaliegaswinning
De Amerikaanse staat Pennsylvania is een proeftuin voor schaliegaswinning. Hier wordt al een paar jaar op grote schaal naar het nieuwe gas geboord, iets wat misschien in Nederland ook staat te gebeuren. In de staat in het noordoosten van de VS zijn maar liefst 74 gaswinningsbedrijven actief, die op meer dan achtduizend plaatsen boren naar gas, en dat zouden er de komende jaren wel eens honderdduizend kunnen worden. De enorme gasvoorraad ligt opgeslagen in het harde gesteente van het Marcellus-bekken, dat zich over een lengte van meer dan duizend kilometer uitstrekt onder Pennsylvania, West Virginia, Ohio en New York. Dat gas is alleen dankzij geavanceerde technieken te winnen waarbij op een diepte van meer dan een kilometer horizontaal wordt geboord. Dan wordt onder hoge druk een mengsel van zand, water en chemicaliën ingespoten waarmee gesteente wordt gekraakt waardoor het gas vrijkomt. Deze technieken worden pas sinds een jaar of vijf op grote schaal toepast.

Dag en nacht door
In Pennsylvania zijn boeren, gemeentebesturen en zelfs scholen gezwicht voor het grote geld – in de VS is, anders dan in Nederland, de eigenaar van de grond ook de eigenaar van wat in de grond zit. Gaswinningsbedrijven betaalden miljoenen voor de rechten om te kunnen boren. En zo veranderden delen van het pittoreske Pennsylvania de afgelopen jaren in hoog tempo in een geïndustrialiseerd gebied. Voor de Pennsylvanians is het schaliegas een zegen maar ook een vloek. Het brengt volop nieuwe werkgelegenheid, de wegen worden opnieuw geasfalteerd. Maar de prijs voor deze voorspoed is hoog, ontdekte fotografe Nina Berman.

Tussen 1 januari 2009 en 30 juni 2012 vonden alleen al in Pennsylvania meer dan drieduizend incidenten plaats, blijkt uit cijfers van het Department of Environmental Protection. Het gaat dan bijvoorbeeld om vissterfte in Dunkard Creek door een lekkende pijp (augustus 2009), lekkage van duizenden liters zwaar vervuild water nadat een bovengrondse pijp brak (november 2011, Hopewell), of lozing van verontreinigde modder in de Buffalo Creek (mei 2011). Schaliegaswinning is een zware industriële activiteit die dag en nacht door gaat. Er moeten miljoenen tonnen zand en miljoenen liters water worden aangevoerd. Er worden giftige chemicaliën gebruikt. Al het gebruikte en vervuilde water moet ook weer worden afgevoerd. Dat kan ondergronds, waarbij er gevaar bestaat dat grondwater wordt verontreinigd of aardbevingen worden veroorzaakt), of bovengronds in bassins, maar die kunnen bij overvloedige regenval breken. En dan heb je nog de problemen met – soms spontaan – vrijkomend methaan. Dat is een gas dat bij de boringen naar schaliegas altijd vrijkomt en zeer schadelijk is omdat het het broeikaseffect verergert.

Geëvacueerd
Schaliegaswinning kan ook een gevaar vormen voor de volksgezondheid. Op het land van de buren van Darell Smitsky uit Hickory werd op zeventien verschillende plaatsen naar gas geboord. Het water uit zijn eigen bron ging raar smaken en zag er troebel uit. Vijf geiten die het water uit de bron dronken, stierven. Vissen uit de vijver verloren hun schubben alvorens het loodje te leggen. De Smitsky’s dronken alleen nog maar water uit flessen, maar bleven zich aanvankelijk nog wel douchen met water uit hun eigen bron. Maar na verloop van tijd kregen ze een vreemde uitslag op hun benen, dezelfde uitslag als een familie die vijf kilometer verderop woonde. Uit onderzoek bleek dat het water vol tolueen, uranium en andere zwaar giftige stoffen zat. De Pennsylvania Department of Environ­mental Protection (DEP) zag desondanks geen problemen. Smitsky in een interview dat is te zien op YouTube (zie vn.nl): ‘Ze zeiden dat het voor ons veilig was om het water te drinken.’


Verhalen zoals die van hem zijn er legio. De actiegroep Pennsylvania Alliance for Clean Water and Air heeft een lijst van maar liefst 1232 incidenten verzameld waarbij individuen zeggen door de schaliegaswinning gezondheidsproblemen te hebben gekregen. Steeds weer gaat het om water- of luchtvervuiling waardoor mensen zich onwel voelen, geëvacueerd moeten worden of behandeld in het ziekenhuis. Ook komt het vaak voor dat huisdieren, kippen, geiten of koeien sterven of dode nakomelingen baren.

Klachten zoals die van de familie Smitsky worden vaak terzijde gelegd of niet serieus genomen en de DEP is er de afgelopen jaren dan ook door critici van beschuldigd veel te slap op te treden tegen de gaswinningsbedrijven die in het gebied actief zijn. Onder president George W. Bush is milieuwetgeving aangepast om grote ondernemingen die schaliegas winnen te vrijwaren bij vervuiling van ondergrondse waterreservoirs of drinkwater. Architect van deze wetswijziging? Voormalig vicepresident Dick Cheney, die voorheen president-directeur was van Halliburton. Dat is nu een van de grote bedrijven die naar schaliegas zoeken. Verder vinden critici dat er veel te weinig inspecteurs zijn om alle activiteiten van de gaswinningsbedrijven te controleren.

De afgelopen jaren werd al die kritiek terzijde geschoven door DEP-directeur Michael Krancer. Ook was hij volgens lokale verslaggevers nauwelijks genegen openheid van zaken te geven als er weer een incident had plaatsgevonden. Pikant is dat deze Krancer jarenlang als advocaat de gasindustrie vertegenwoordigde en onlangs terugkeerde naar zijn oude werkgever, een advocatenkantoor in Phila­delphia. Krancer is nu weer te huur om gaswinningsbedrijven door de bureaucratie van Pennsylvania te loodsen, ‘toegang te geven tot beleidsmakers’, en zo mee te delen in de ‘overvloedige gasvoorraden’, aldus een wervende brief van een pr-bureau.

In een recent rapport adviseerde het Inter­nationaal Energie Agentschap landen vol in te zetten op de winning van schaliegas, omdat het de gasprijzen omlaag brengt en de overstap van kolen naar gas vergemakkelijkt, belangrijk omdat gas minder CO2-uitstoot. Daarbij is dan wel ‘zorgvuldige regulering’ vereist, en moet ook het toezicht goed georganiseerd zijn om ‘nadelige effecten op het milieu’ te voorkomen.

In Nederland wordt op dit moment in opdracht van het ministerie van Economische Zaken onderzoek gedaan naar de gevaren en risico’s van schaliegaswinning. Nederlandse waterleidingbedrijven en ondernemingen die afhankelijk zijn van schoon drinkwater als Coca-Cola, Grolsch, Heineken en Bavaria hebben hun zorgen geuit over mogelijke winning van het gas in een dichtbevolkt gebied als Nederland. Misschien is het een goed idee om een delegatie naar Pennsylvania te sturen. n
18-05-2013






The Office Project 3 Het Kantoor Enno Develing the Choice of Frido Troost The Ducth Photobook

$
0
0

Author: DEVELING, E.
Title: Het Kantoor: Project drie. Met 4 EP grammo foonplaten, 33 1/3 r.p.m.Geluid en montage W. van Holstein. 24 pp interview tekst. 240 foto's van een uur kantoorleven. Losbladig in doos. Oplage 1000 stks.
Description: Manteau, Brussel / Den Haag, 1973. Titelblad licht roestvlekkerig. Overige schoon en net. Doos ruw karton. Nietjes van bodem los. Curieus geval.

Frido Troost

Het Kantoor (Project3) - Enno Develing, uitgeverij Mateau 1973

Enno Develing was naast conservator moderne Kunst van het Haagse Gemeentemuseum ook schrijver en in de laatste hoedanigheid, als kind van zijn tijd, gefascineerd door alternatieve vertelvormen. Onder de titel “Het einde van de Roman” publiceerde hij drie projecten: “De Soldaten”, “De Maagden” en tot slot “Het Kantoor”, een onmiskenbaar conceptueel meesterwerkje: De medewerkers van een Haags kantoor vertellen in een kwartier wat ze het laatste uur hebben gedaan. Het tekstgedeelte van het werk bestaat uit de letterlijke transcriptie van deze interviews (24 hilarische pagina’s). Tegelijkertijd heeft een team van fotografen één hoek van het kantoor vanuit vier verschillende standpunten elke minuut gedurende één uur gefotografeerd…zestig pagina’s met vier beelden. Op vier begeleidende singeltjes kan de lezer/kijker ondertussen de opgenomen kantoorgeluiden beluisteren. Simpelweg geniaal.




In de leefwereld van de mensen

Enno Develing, de voorloper van J.J. Voskuil

door Martijn Meijer
recensie recensie | Vrijdag 13-07-2001 | Sectie: Overig | Pagina: 20 | Martijn Meijer

Voskuils romanserie `Het bureau' is uitbundige fictie in vergelijking met `Het kantoor', een doos materiaal die de auteur Enno Develing in de jaren zeventig verzamelde.

Onder een berg onleesbare papieren ligt de tweelingbroer van J.J. Voskuil begraven. Een schrijver die lang voor Voskuils Het bureau de benauwde wereld van het kantoor tot onderwerp koos. Een schrijver op wiens werk de kritiek die Voskuil te verduren kreeg, bij uitstek van toepassing is: het heeft meer met de werkelijkheid te maken dan met de literatuur.
Aangezien herkenning van de door Voskuil beschreven kantoorcultuur een grote rol speelde in de algemene waardering voor Het bureau, werden de literaire verdiensten van de boeken soms over het hoofd gezien. Enkele publicisten klaagden dat 5.500 bladzijden echt te lang was voor een verhaal waarin niets gebeurt, te veel herhalingen voorkomen en de hoofdpersonen zich nauwelijks ontwikkelen. Het bureau zou kortom te veel op het echte leven lijken.
Dat de registratie van het `echte leven' ergerniswekkend banaal kan zijn, is afdoende gedemonstreerd door de realitysoap Big Brother, waarmee Het bureau wel vergeleken werd. ,,Het is soap voor intellectuelen', zei Vrij Nederland-hoofdredacteur Xandra Schutte in 1999 tegen de Volkskrant. ,,Voskuil heeft geen gevoel voor stijl en geen gevoel voor maat. Het is calvinistisch en armoedig. Het is bandrecorderproza.' Trouw-columnist Sylvain Ephimenco sprak van een `compilatie van notulen'. In een artikel over de teloorgang van de letteren, afgelopen december in Trouw gepubliceerd, beschrijft Ephimenco Voskuils werk als exemplarisch voor het kwalijke `minimalisme' in de Nederlandse literatuur: een `minimalisme in de vorm' en wat de inhoud betreft een minimale `maatschappelijke betrokkenheid'.
Dit `minimalisme' lijkt een erg relatief begrip. Je kunt Voskuil een minimalist noemen als je hem naast Peter Verhelst zet, en een maximalist als je hem vergelijkt met een schrijver die nog minimaler dan hij te werk is gegaan. En zo'n schrijver heeft bestaan: Enno Develing. In 1973 verscheen zijn project over het kantoorleven, Het kantoor. Develing (1933-1999) was een schrijver waarmee vergeleken Voskuil mijlenver van de werkelijkheid afstaat.Develing was pas echt een minimalist, en zijn `project' Het kantoor is je reinste bandrecorderproza: het bevat in spreektaal weergegeven interviews met kantoorpersoneel en foto's en geluidsopnamen van een kantoorruimte in een niet nader ge�dentificeerd Nederlands installatiebedrijf.
Develings rol als auteur was minimaal, op het niet-bestaande af, zowel in zijn werk als in het literaire leven. De critici schreven met onverholen spot over zijn projecten, het door hem beoogde brede publiek las hem niet. Amerikaanse Minimal Art-kunstenaars als Donald Judd, daaraan voelde Develing zich verwant. Eenvoudige geometrische vormen, emotieloos weergegeven, zonder symboliek of opgelegde esthetiek. Develing werkte in de jaren van zijn publicaties als wetenschappelijk assistent bij het Haags Gemeentemuseum, waar hij een documentatiesysteem over de nieuwste stromingen in de Amerikaanse kunst opzette. Ook organiseerde hij een tentoonstelling van de minimalist Sol Lewitt.
Functioneel
Enno Develing vond dat de kunst het museum uit moest, `de leefwereld in van de mensen'. Kunst moest helpen om de wereld leefbaarder te maken, zo functioneel worden als de Deltawerken. Literatuur moest haar `informatieve-communicatieve functie' terugkrijgen. Vandaar dat de scheidslijn tussen de werkelijkheid, althans die van een aprilochtend in 1973, en Develings project Het kantoor tot het minimale beperkt is. Met behulp van fotografen, geluidstechnici en interviewers heeft hij die ochtend gedurende een uur alles vastgelegd wat er in de betreffende kantoorruimte voorviel.
Het Letterkundig Museum wijdde in december 1973 een tentoonstelling aan het materiaal. Het kantoorproject werd vermenigvuldigd en in duizend exemplaren in de handel gebracht door de Brusselse uitgeverij Manteau, niet als boek maar als doos. Daarin zaten vier EP grammofoonplaatjes met geluidsopnamen (geroezemoes, het rinkelen van telefoons, het ratelen van typemachines), 240 foto's van keurige mannen en enkele vrouwen, werkend aan stalen bureau's, en vierentwintig pagina's interviewtekst, letterlijk opgetekend uit de monden van anonieme sprekers, zonder kop of staart, zonder vragen, als ��n blok monoloog.
,,In dit verhaal wordt niets verbloemd, niets weggelaten, niets mooier gemaakt', zei Develing dat jaar tegen De Gooi- en Eemlander. ,,Hier wordt het verhaal van een uur op een kantoor volledig verteld, zonder dat ik de lezer-luisteraar-kijker een bepaalde visie opdring. Hij moet en kan nu zelf zijn conclusies trekken.' Een mogelijke, hoewel waarschijnlijk onrechtvaardige conclusie op basis van Develings materiaal is, dat het kantoorleven anno 1973 van een misdadige banaliteit en betekenisloosheid was. Een uur met het babbelende personeel van Develing maakt een oneindig monotoner en nihilistischer indruk dan de dertig door Voskuil beschreven jaren bij elkaar. De kromme zinnen en kromme gedachten die ze te berde brengen zouden alleen misschien de afdeling volkskunde van het P.J. Meertens-Instituut kunnen interesseren, in het kader van een onderzoek naar kantoorcultuur van destijds.
Een voorbeeld: ,,Met de collega's is 't ook goed, nou ja, de ��n wel en de ander niet, dat is overal, h�, ik bedoel 't is overal verschillend. Nee, 't gaat ook, nee, zo vervelend doen ze nou ook weer niet, hoor, ik bedoel, 't is gewoon nou, ja de ��n kan meer uiten as de ander, 't is gewoon je moet d'r mee werke en eh nou ja, je werkt d'r ook mee, zo is 't.' Uit deze stuurloze kletspraat springt een paar keer een aardige uitspraak op: ,,Ik heb 's een pastoor horen zeggen of je nou eh kathedralen bouwt of aardappelen zit te schillen, da's voor God hetzellefde, nou zoiets zie zo beschouw ik 't ook wel een beetje.'
Heeft Develing een kathedraal willen bouwen of was aardappelen schillen hem genoeg? Met andere woorden, wat is nu de waarde van deze anti-roman? En wat bezielde de `schrijver' ervan, Enno Develing? Het kantoor kan het beste tot de conceptuele kunst gerekend worden, want in het verrassende idee ligt enige waarde, niet in de uitvoering ervan. Dat Develing door iets bezield werd, blijkt uit het feit dat hij een vergelijkbare procedure al bij twee eerdere projecten had toegepast, Voor de soldaten (1966) en De maagden (1968). In het eerste project werd de eerste dag van militair dienstplichtigen gereconstrueerd, in het tweede de ontmaagding van een aantal meisjes.
Ready-mades
Develing stond niet alleen in zijn pogingen een zo `objectief' mogelijke literatuur te schrijven. Hij is verwant aan stromingen als het neo-dada�sme van de jaren zestig, waartoe het tijdschrift Barbarber van J. Bernlef en K. Schippers gerekend kan worden, en Pop Art (Andy Warhol) en Nieuw Realisme (Tinguely) in de beeldende kunst. De kunstenaar leverde geen commentaar meer, interpreteerde niet; hij aanvaardde de werkelijkheid. Gewone gebruiksvoorwerpen werden tot kunstwerken uitgeroepen (ready-mades), en reclameteksten en gesprekjes in de trein tot literatuur. De progressieve kunstenaar wilde de scheidslijn tussen kunst en leven en tussen de hoge en lage kunst doorbreken - een ontwikkeling die zich later juist dankzij het door de linkse intellectuelen van toen zo verfoeide kapitalistische marktprincipe zou voltrekken.
Develing heeft zijn drie projecten verklaard en een rechtvaardiging proberen te geven in Het einde van de roman (1968/1973), een verzameling pamfletten. Hij had, zo blijkt, revolutionaire bedoelingen. Het moest maar eens afgelopen zijn met die autobiografische, individualistische romans waarin de schrijver uiting geeft ,,aan zijn persoonlijke frustraties, psychologische merkwaardigheden, zijn onmacht tot een voor hem aanvaardbaar maatschappelijk bestaan en verder alles wat nog meer zijn persoonlijkheid kan uitmaken'. De romankunst is losgeraakt van de werkelijkheid, vondDeveling, de elite gebruikt haar louter als `ontvluchtingsmiddel'. Bovendien is de communicatie tussen schrijver en lezer autoritair, want de laatste krijgt een hem wezensvreemde werkelijkheid opgedrongen. Dit is allemaal natuurlijk zeer `ondemocratisch'.
De creativiteit `tot nul gereduceerd', de `realiteit tot een maximum opgevoerd', dat wilde Develing bereiken in zijn werk. De schrijver moet zich uit zijn werk terugtrekken, zich niets meer verbeelden; de lezer mag het hem aangeleverde ruwe materiaal zelf interpreteren, in de hoop dat hij gaat beseffen dat er geen vaste waarden, geen zekerheden, geen eenduidige werkelijkheid bestaat. Een paradoxale onderneming is het, door middel van de beschrijving van zogenaamd objectieve feiten willen aantonen dat zulke feiten eigenlijk niet bestaan. Minstens zo paradoxaal als literatuur willen bedrijven zonder literaire middelen te gebruiken. Develings drie projecten zijn dan ook grandioos mislukt, door een gebrek aan structuur, aan vormgeving. Zijn oeuvre is een monument van overbodigheid. Uiteindelijk schatte hij, net als de door hem verfoeide autobiografische auteurs, het belang van het werkelijkheidsgehalte van de literatuur veel te hoog in. Waarschijnlijkheid is in de literatuur voldoende, zo leert Voskuils werk.
Develing zou een voorloper van Voskuil genoemd kunnen worden, aangezien ze allebei de nauwkeurige registratie van de kantoorwerkelijkheid beoogden. Alleen verlaat Voskuil zich op zijn herinneringen aan de tijd dat hij aan het Amsterdamse P.J. Meertens-Instituut werkte; het geheugen van de schrijver heeft al een eerste selectie gemaakt uit het materiaal dat de werkelijkheid aanbiedt. ,,De essentie van elke passage is waar', zei Voskuil zelf in een interview; de werkelijkheid werd ingedikt en herschikt in het schrijven. Zo komen de vele dialogen in Het bureau wel natuurlijk over, maar ze zijn nooit letterlijk zo uitgesproken. Dat de tekst de kracht van waarschijnlijkheid behoudt, dat is artistieke suggestie.
In de literatuur lijkt de directe, onopgesmukte weergave van het echte leven niet eens op het echte leven, maar op iets dat veel erger is dan dat: een wereld van louter feiten waarin de mens ronddwaalt, niet in staat tot articuleren. Dat is althans de conclusie die je moet trekken als je van Develings Het kantoor hebt kennisgenomen.
Info: Met dank aan Helga Ruebsamen
Foto-onderschrift: Enno Develing in 1973 te midden van `Het kantoor', met onder andere geluidsopnamen van kantoorleven foto Wolson, collectie Letterkundig Museum
Trefwoord: Kunst en CultuurKunstTaal- en LetterkundeLiteratuur
Persoon: Enno DevelingJ.J. Voskuil
Op dit artikel rust auteursrecht van NRC Handelsblad BV, respectievelijk van de oorspronkelijke auteur.


Enno Develing, geluidsopname uit Het kantoor, 1973 © Letterkundig Museum 

















Even Better than Becher & Ruscha : De Nederlandse Huisvrouw Philips Nipo Frido Troost Erik Kessels Paul Kooiker Terribly awesome photo books Photography

$
0
0

Titel: De Nederlandse huisvrouw: onderzoek naar de huishoudelijke bezigheden door het NIPO in opdracht van Philips Nederland N.V. door NIPO
Uitgever: Philips
Bijz.: 1966. Gebonden.

Frido Troost
Institute for Concrete Matter te Haarlem

De Nederlandse Huisvrouw - Philips Eindhoven, afd. Marktanalyse, februari 1966
Onbedoeld het eerste en beste conceptuele fotoboek ooit in Nederland gemaakt. Gewapend met een vragenlijst togen NIPO-onderzoekers het land in om in opdracht van Philips de Nederlandse huisvrouw te interviewen over de gemakken en ongemakken van het huishoudmanagement in die tijd. Het boek begint met de uitkomsten van de survey (72pp) en vervolgt met de huiskamers en keukens van álle bezochte woningen, gefotografeerd vanuit twee standpunten (216pp.). Op elke fotopaar is een bordje met een indexnummer meegefotografeerd. Daar waar de fotograaf niet in staat was om een foto te nemen is een leeg kader geplaatst, al dan niet met opgaaf van reden (“Hier kon geen foto van de keuken/eetkamer worden gemaakt: het gezin zat te eten”). Niet alleen een onverbiddelijk tijdsbeeld, maar in opzet en uitvoering ook te lezen als autonoom fotoboek; het Nederlandse pendant van het werk van Ed Rucha en de Bechers…alleen nog veel beter!

Mentioned in : Erik Kessels / Paul Kooiker, Terribly awesome photo books 30 x 37 cm 64 pages news paper print edition of 1000 ISBN 9789490800093 
For several years, Paul Kooiker and Erik Kessels have organized evenings for friends in which they share the strangest photo books in their collections. The books shown are rarely available in regular shops, but are picked up in thrift stores and from antiquaries. The group’s fascination for these pictorial non-fiction books comes from the need to find images that exist on the fringe of regular commercial photo books. It’s only in this area that it’s possible to find images with an uncontrived quality. What’s noticeable from these publications is that there’s a thin line between being terrible and being awesome. This constant tension makes the books interesting. It’s also worth noting that these tomes all fall within certain categories: the medical, instructional, scientific, sex, humour or propaganda. Paul Kooiker and Erik Kessels have made a selection of their finest books from within this questionable new genre.












Wayne Miller the making of The Family of Man Photojournalism Photography

$
0
0

Wayne Miller (American, 1918 - 2013) was born in Chicago and attended the University of Illinois, Urbana (1938-40) where he studied banking and worked part-time as a freelance photographer. From 1940-42 he studied photography at the Art Center School of Los Angeles and went on to serve in the US Navy where he was assigned to Edward Steichen's Naval Aviation Unit (Miller would later assist Steichen in putting on the record-breaking "Family of Man" exhibition at MoMA in 1954). After the war, Miller won two consecutive Guggenheim Fellowships (1946-48) and photographed a body of work entitled "The Way of Life of the Northern Negro," which was later published as Chicago's South Side (UC Berkely, 2000).Miller briefly taught at Chicago's Institute of Design before moving to California where he worked for Life magazine until 1953. He became a member of Magnum Photos in 1958, serving as its president from 1962-66.  He later went to work with the National Park Service and in 1975 abandoned professional photography in order to dedicate himself to the defense of California forests.















Photographer Wayne F. Miller, who helped revolutionize documentary photography and lead the movement to renew California’s forests, died on May 22, 2013 at age 94. Mr. Miller, born in Chicago, Illinois in 1918, began his career over the Pacific, shooting photographs of the Pacific combat theater during World War II, having been hand selected by Capt. Edward Steichen for his elite naval combat photographic unit that documented the war effort.
One of Mr. Miller’s most recognized photographs from the war shows a wounded pilot being pulled from his fighter plane. By tragic coincidence, Mr. Miller had been scheduled for the flight and the photographer who had taken his place was shot and killed while documenting the firefight. While Mr. Miller’s war photography documented soldiers both at ease and in combat, tragedy dominated.

Mr. Miller was one of the first to arrive at Hiroshima to document the devastation left by the atomic blast. Mr. Miller throughout his life kept a piece of the rubble, a Japanese teacup into which glass had melted, at the doorway to his darkroom as a memorial.
After the war, Mr. Miller celebrated life by finding it on Chicago’s South Side. The predominantly African American community settled partly by former sharecroppers from Mississippi and Georgia invited Mr. Miller into their homes and their lives. The Guggenheim Foundation awarded him two fellowships to photograph the community between 1946 and 1948. While these photographs included celebrities like Ella Fitzgerald, Duke Ellington, Lena Horne, Gwendolyn Brooks, and Eartha Kitt in their early careers, most of the photographs were of ordinary people in ordinary settings.
He then picked up his growing family and with his wife, Joan, moved west to California on the encouragement of fellow documentary photographer Dorothea Lange. Mr. Miller and Joan settled in Orinda, California, and Mr. Miller’s Orinda studio became a gathering spot for iconic photographers of the day, including Lange and Steichen. 
Mr. Miller and Steichen worked together until Steichen’s death in 1973, also at the age of 94. Steichen, and Mr. Miller as his assistant, embarked on the Family of Man project in 1953, a collection of images of humanity from around the globe, in response to World War II. Steichen, then the curator of photography at the Museum of Modern Art, sought a photographic representation of the similarities among people. They sorted through nearly 2 million photographs before selecting 503 images from 273 photographers in 68 countries. The exhibit opened in the Museum of Modern Art in 1955 and traveled the world. The exhibit was turned into a book by the same name and has sold 4 million copies. The exhibit and book included several personal pictures by Mr. Miller, including a portrait of his daughter, Jeanette, and an image of the birth of his son David being delivered by Mr. Miller’s father. The image, features a towering umbilical cord as the surgeon grandfather lifted the newborn upside down by the leg.
For the next several decades, Mr. Miller traveled for Life Magazine, Ebony, News Week, Saturday Evening Post, National Geographic, and other magazines of the time. Other projects included a collaboration with Dr. Benjamin Spock and John B. Reinhart on the book “A Baby’s First Year” and Mr. Miller’s own book, “The World is Young.”
In the mid-1970’s, Mr. Miller retired the camera professionally to pursue a passion for California’s redwood forests. Mr. Miller and Joan themselves owned a small patch of forest land in Mendocino County they had bought when nearly bare, clear-cut land and had watched the trees regenerate with their stewardship. As a landowner, Mr. Miller became aware of tax laws that encouraged clear cutting. In response, he spearheaded an effort to eliminate those laws and regulations that inadvertently penalized forest owners for keeping trees as a founding member of the Forest Landowners of California. The group’s work resulted in major changes that led to creation of sustainable regulations for forest management for California forest land that remain in place today. Mr. Miller’s own forest land continues to serve as an example of sustainable logging practices.
Among the only photographs Mr. Miller made after his retirement were those documenting the growth of his redwood forest. He had photographed his wife, Joan, standing on the clear cut property in 1958 surrounded by large stretches of bare soil, eroded slopes, and scattered remaining trees. In 1998, Joan stood in the same spot with a continuous, verdant redwood forest in the background. Mr. Miller is also survived by his four children, Jeanette Miller, David Miller, Dana Blencowe, and Peter Miller, nine grandchildren and one great grandchild with another on the way.




(Dutch) Landscape of Plenty Architecture Korrie Besems Photography

$
0
0

A visit to Batavia Stad gave rise to the initial impulse for the recent photographic project of Korrie Besems(Den Hout, 1961). This outlet shopping center in Lelystad has the appearance of an ‘age-old’ fortified town. Even cannons were incorporated into the theme: not to scare off the enemy, but to attract potential shoppers. Intrigued by this ‘leisure architecture’, Besems made it her subject and broadened the scope of her research to include all of the Netherlands. The photographs that she produced between June 2010 and October 2011—vacation resorts, golf courses, modern-day castles, shopping malls and retail parks—have now been compiled in the publication Landscape of Plenty. Her exhibition in the project space of Museum De Pontmarks this occasion.

On her website Korrie Besems sums up the demand for Landscape of Plenty in a terse manner: ‘Leisure time is no longer time in which you can opt to do “nothing”; it’s time for experiencing “something”.’ In her series of photographs she then shows just how eager the leisure industry is to capitalize on that desire. Thematic leisure landscapes can be found throughout the Netherlands and range from playful wigwam parks, picturesque vacation villages in the ‘old Dutch’ style, to rolling green golf courses on landfill sites.

Besems has long been concerned with the transformation of the Netherlands, a densely populated country, and has also dealt with the issue of how those changes relate to the character and the specific qualities of the original landscape.Landscape of Plenty can be seen as a sequel to her 2009 publication, A Contrived Past. Here she focused on neo-traditionalism in urban development, which has spread like wildfire since the 1990s and has given many new neighborhoods ‘the atmosphere of then with the comfort of now’.

In the photographic project now on view, she lets us see how this trend also manifests itself – perhaps in an even more extreme way – in recreational places. This is done with the sobriety of a documentary. Nowhere do emphatic stagings or formal interventions distract us from the content of the image. The razor-sharp photographs come across as meticulous registrations of landscape-related situations at specific moments. In these leisure landscapes, created by and for people, man himself plays a strikingly subordinate role. With Besems you won’t see tourists enjoying themselves, as in folders and on websites that visually promote the attractiveness of such places; nor, for that matter, their bored opposites who figure so shockingly in the photographs of Martin Parr. Korrie Besems concentrates on the situation contained in the landscape and, in doing this, often opts for a distant view. Rather than zooming in and focusing, she literally takes a step back in her photographs. This is how she reveals that which, for the sake of the credibility of the place, could best have been left out. Not only are we looking at nostalgic facades, but also at the off-key bench and the waste bin with its blousing liner, standing in the flowerbed in front of the vacation homes. Not only at the little Saxon farmhouses, but also at the bouncy pink plastic dinosaur standing on a worn patch of grass.

Visual rhyme and humor prove to be another effective means for making the friction between different realities palpable. In the photograph of the Inntel hotel in Zaandam, the bicycle racks in the foreground take on a surprising relationship with the hotel’s form of stacked Zaandam houses. Her photograph of beach resort Makkum shows a deserted traffic circle. Two lone joggers are the only vacationers to be found on the road. They’re doing their lap around the obstacle erected with basalt blocks and crowned with three boulders. In Besems’s photographs, reality is constantly undermining the illusion. The unemphatic way in which this happens is, oddly enough, the visual strength of the series. Landscape of Plenty holds a great deal to discover which surprises us visually, but provokes thought as well.

Nederlands nieuwe pretomgeving

Tracy Metz
artikel artikel | Donderdag 23-05-2013 | Sectie: Cultureel Supplement | Pagina: NH_NL04_008 | Tracy Metz

In Tilburg toont Korrie Besems haar fotoserie Luilekkerlandschap. Ze brengt de architectuur van de Nederlandse vrijetijdsindustrie in beeld. Pretparkwonen en gewoon wonen vloeien in elkaar over.

Het ziet er niet bepaald gezellig uit in de vakantieparken, shopping outlets en andere vrijetijdsoorden die Korrie Besems heeft bezocht voor Luilekkerlandschap, haar nieuwe boek en tentoonstelling in Museum De Pont in Tilburg. Ja, de zon schijnt en de lucht is vaak staalblauw, maar er lopen hooguit een paar mensen rond en het voelt er in alle opzichten koud en leeg aan. Gaan we hier echt voor ons plezier, en soms ook nog tegen betaling, naar toe? En wat zoeken we daar?
Al sinds eind jaren negentig houdt Besems (52) zich bezig met het in beeld verslag doen van neo-Nederland. Postmodernisme, neotraditionalisme - oud is het nieuwe nieuw. Haar vorige project, Verzonnen verleden (2009), ging over het thematiseren van de woonarchitectuur en de stedenbouw. Overal in het land schieten de nep-jarendertighuizen uit de grond, net als de burchten, kastelen, ru�nes en vierkante notariswoningen. De vormgeving en stijl staan helemaal los van de plek waar de huizen staan. Pastelkleurige vissershuizen in Houten, bij Utrecht? Grachtenpanden in een Brabants weiland? Geeft niets, gezellig toch?
Na een bezoek aan Batavia Stad, het outletcentrum aan de rand van Lelystad dat als een VOC-fort is vormgegeven, raakte Besems ge�ntrigeerd door de manier waarop deze trend ook in vrijetijdsattracties is overgenomen. In het boek, dat als een fotoalbum met ringband is vormgegeven, blader je langs de gepotdekselde houten huisjes in de nieuwe 'wijk' van de Efteling, Bosrijk, of de golfbaan die onderdeel is van de kastelen in de vinexwijk Haverleij bij Den Bosch. Langs de straten met 'Zaanse huisjes' van het vernieuwde centrum van Zaandam en de Amerikaans aandoende veranda's en witte houten hekjes van het Zeeuwse vakantiepark Aquadelta. Het is allemaal in gelijke mate even knus als vervreemdend.
Vrije tijd is niet meer de tijd waarin je 'niets hoeft', maar waarin je 'beleeft', zegt Besems in haar werkruimte in een broedplaats in het westelijke havengebied van Amsterdam. De manier waarop de geschiedenis als makkelijk te hanteren verkoopargument wordt gebruikt - het liet me niet los. De grachtenwoningen van Brandevoort, een wijk in Helmond, zijn kennelijk een soort tapijt dat je onbeperkt kunt uitrollen. In haar inleiding schrijft ze daarover: In de vrijetijdsindustrie is elk denkbaar thema geoorloofd. Dat het oorspronkelijke landschap moet wijken, doet er kennelijk niet toe.
Nee, zegt ze desgevraagd, dat is geen boosheid, maar verwondering. Toch wordt uit haar foto's, naarmate je er meer van ziet, duidelijk waar ze zelf staat. Ze blijft voor het grootste deel aan de buitenkant van die enclaves, wat letterlijk en figuurlijk de afstand vergroot. Bovendien heeft ze gefotografeerd op het moment dat er maar een paar mensen in beeld zijn. Een beetje manipuleren doe ik wel, gaf ze deze week toe tijdens de presentatie van haar project in Pakhuis De Zwijger in Amsterdam. Mensen kijken vooral naar andere mensen, ook op foto's. Als er te veel mensen op staan, dan neem je deze wonderlijke omgevingen niet meer goed waar. Mijn onderwerp is vooral het landschap en de veranderingen daarin.
Nieuwe landschappen
De thematisering maakt deel uit van de slag om onze koopkracht, constateert hoogleraar vrijetijdsstudies in Tilburg, Hans Mommaas, op de bijeenkomst in De Zwijger. Het zijn uitvergrote beelden van een monomane verveling, zegt hij, van een wysiwyg-architectuur: what you see is what you get, en meer ook niet. Ja, de nieuwe economie van de vrije tijd brengt nieuwe landschappen met zich mee. En nee, we hebben ons in de ruimtelijke ordening hiervan onvoldoende rekening gegeven.
In zijn essay in Luilekkerlandschap kan schrijver en filmmaker Peter Delpeut zijn verbazing nauwelijks de baas. Na een bezoek aan Disneyland had hij moeten constateren dat de glamour van Disney het met gemak won van het armoedige, stoffige landschap van de 'echte' wereld daarbuiten. Wat in Florida kon, blijkt in Nederland ook te kunnen, schrijft hij. Ingrijpender zelfs, want waar in Florida nauwelijks schade werd aangericht aan een eeuwoud cultuurlandschap, heeft de invasie van fantasielandschappen in Nederland het karakter van een complete make-over. De nostalgie is geen ge�soleerd fenomeen, maar een uitvloeisel van het verlangen naar een geschiedenisloze wereld waarin fantasie het hoogste woord voert.
Hans Mommaas zit er niet zo mee. Vrijetijdslandschappen zijn altijd oorden geweest waar je vrij kon experimenteren, zegt hij. Mensen die vakantie vieren in een wigwam of een sprookjeshuis weten heus wel dat het een tijdelijk spel is. Bovendien kan een vrijetijdsfunctie een verbetering zijn, zoals de vuilnisbelt die tot groen recreatiegebied wordt getransformeerd.
De invloed van de vrijetijdsindustrie, zowel economisch als ruimtelijk, is zo groot, dat we die maar beter kunnen aanwenden om op andere fronten het landschap te verbeteren. Als voorbeeld noemt hij het vakantiepark Bosrijk van de Efteling. Dat mocht pas worden gebouwd na lange onderhandelingen met de Brabantse natuurbescherming en concrete afspraken over de bijdrage van de Efteling aan herstel van de zandgronden. Laten we ons richten op dat gemeenschappelijke belang. Naarmate het platteland steeds dunner wordt bevolkt, moeten we op zoek naar nieuwe economische dragers voor de natuur.
Kunstmatig en authentiek
De opvallendste trend die Verzonnen verleden en Luilekkerlandschap samen onomstotelijk bewijzen, vindt Mommaas het in elkaar overvloeien van de 'gewone' woonomgeving en de gestileerde pretomgevingen. De binnensteden worden immers ook steeds meer pretparken, nieuwe buitenwijken worden aangekleed als oude binnensteden. De tegenstelling tussen het kunstmatige en het authentieke wordt steeds minder houdbaar. De landschappen vanKorrie Besems zijn geen uitzondering meer. De geschiedenis als grabbelton: het gebeurt, de fotograaf laat het zien en laat het aan de kijker over om daar iets van te vinden. Wie ben ik om te zeggen: dit is niet goed? vraagt Besems retorisch. Het zegt wel iets over wie we nu zijn en over de tijdgeest. Die in kernachtige beelden vastleggen, dat is mijn bescheiden ambitie. De uitdaging is om in gelaagde beelden de essentie van een plek of landschap te vangen zodat je niet in ��n blik klaar bent.
Geschiedenis is een makkelijk verkoopargument geworden
Info: Korrie Besems: 'Luilekkerlandschap'. T/m 14 juli in museum De Pont, Tilburg. Inl: www.depont.nl. Boek: www.99uitgevers.nl, euro25.
Foto-onderschrift: Blauwestad, Oldambt, 2010 Efteling Bosrijk, vakantiepark, Kaatsheuvel, 2010 Aquadelta, vakantiepark, Bruinisse, 2011
Op dit artikel rust auteursrecht van NRC Handelsblad BV, respectievelijk van de oorspronkelijke auteur.






48 lege museumzalen empty galleries Paul Bonger Minimal Art the Choice of Frido Troost The Ducth Photobook

$
0
0

Schrijver: Bonger, Paul
Titel: 48 lege museumzalen
Uitgever: eigen beheer
Bijz.: Amsterdam 1974; softcover; oblong formaat (30 x 42 cm.); oplage: 400 ex.
Extra info: grofkorrelige opnamen van lege zalen in een aantal musea voor moderne kunst in Nederland, gemaakt tussen november 1972 en april 1974

Frido Troost

48 Lege Museumzalen - Paul Bonger, Amsterdam 1974
Over Paul Bonger is mij eigenlijk niets bekend, maar zijn boek “48 Lege Museumzalen” is zó ontzettend van zijn tijd, dat het als een onmiskenbaar icoon mag gelden van de seventies: Kunstenaars ontdekken het gemak en de mogelijkheden van fotografie en experimenteren er lustig op los, niet gehinderd door enige technische kennis (Jan Dibbets, Michael Kryszanovski,Ger Dekkers, etc.). Paul Bonger treedt de lege zalen van het gemeentemuseum Den Haag, het van Abbe, het Stedelijk, Boymans en nog zo wat musea voor hedendaagse kunst tegemoet met een kleinbeeldcamera en Tri-X. Het resultaat: grove korrel, grof raster, eigenlijk allemaal fout, maar desalniettemin he-le-maal goed. Minimalisme op groot formaat.

Kunstenaarsboeken uit Nederland en Belgie :

In 1974 heeft de kunstenaar Paul Bonger op de Academie van Beeldende Kunsten in Rotterdam de richting publiciteit/grafische vormgeving afgerond. Gedurende deze opleiding in 1972 heeft Bonger samen met Rick Vermeulen een driedelige catalogus en kunstenaarsproject in één, vormgegeven in de stijl van een archiefkaarten systeem uitgegeven. Een inventaris van de verblijfplaatsen van de tijdelijke en vluchtige kunstwerken van de beruchte tentoonstelling 'Sonsbeek 1971 buiten de perken'. Daartoe werd steeds de voormalige locatie van het kunstwerk gefotografeerd waarna de betreffende kunstenaar werd gevraagd om de huidige verblijfplaats van het kunstwerk te fotograferen en te beschrijven. Aan deze bijdrage hebben o.a. Bas Jan Ader, Joseph Beuys, Marinus Boezem, Stanley Brouwn, Daniel Buren, Jan Dibbets, Ger van Elk, Hans Eykelboom (Eijkelboom), Barry Flanagan, Dan Graham, Douglas Huebler, Donald Judd, Sol LeWitt, Richard Long, Dennis Oppenheim, Nam June Paik, Panamarenko, Edward Ruscha & Wim T. Schippers meegedaan.

Bonger heeft in de jaren 1972-1976 een drietal projecten uitgevoerd waarin hij tentoongestelde kunstwerken in situ fotografeerde en vervolgens de lege tentoonstellingsruimten. De camera is ofwel op het kunstwerk gericht, ofwel op de ruimte waarin het kunstwerk zicht bevindt of bevonden heeft. In 1974 heeft Bonger een bijzonder kunstenaarsboek uitgegeven: 'Musea In Rust' - 48 lege museumzalen gezien door Paul Bonger (Goethe-Institut Provisorium 1974 oplage 300). Het boek, met op de omslag een groot andreaskruis, bestaat uit paginagrootte foto's van lege museumzalen van o.a. Van Abbemuseum, Stedelijk Museum Amsterdam en Gemeentemuseum Den Haag. 

In dit boek wordt de relatie tussen kunst en omgeving aan de orde gesteld. Over de wat filosofische kant van het project laat Bonger zich niet uit (uit: European art and my reflection Stedelijk Museum Amsterdam 1976). Symboliseert Bonger met deze 48 lege zalen misschien de heraldische doodverklaring van de kunst? Dat de grenzen van de schilderkunst zijn bereikt? Sinds de jaren zestig ontstonden steeds weer discussies onder kunstenaars en critici over de waarde van de schilderkunst, en toen ‘Op Losse Schroeven’ in 1969 werd georganiseerd was het medium al meer dan eens dood verklaard. Al in 1966 stelde Ad Reinhardt: ‘Ik ben bezig met het maken van de laatste schilderijen die iemand ooit ergens maken kan’. Er leek dus opnieuw na Malevich en Rodchenko een einde gekomen te zijn aan de schilderkunst. Natuurlijk werd er nog wel geschilderd, maar de zin ervan leek verloren. Dat was ten tijde van de Minimal Art, die de schilderkunst overbodig gemaakt leek te hebben, en van stromingen als Arte Povera, Land Art en vooral Conceptual Art die in 1974 zijn hoogtij vierde in Nederland en in dat jaar aan zijn einde kwam. Het levendige en progressieve culturele klimaat dat eind jaren zestig/begin jaren zeventig in Nederland, met name in Amsterdam, heerste, trok veel buitenlandse kunstenaars en andere kunstprofessionals aan. Volgens Jan Dibbets hebben deze hoogtijdagen van de Nederlandse kunst maar kort geduurd: 'in 1973/1974 was het eigenlijk alweer voorbij'. Hij was klaar met de horizon en distantieerde zich van het conceptualisme, om verder te gaan met nieuw werk.











Viewing all 931 articles
Browse latest View live


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>